Biografiekroniek: Eric Palmen – De biografie houdt de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend
De biografie houdt de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend
De biografie lijkt het genre bij uitstek om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend te houden. Ieder jaar weer verschijnt rond mei een keur van persoonlijke levensverhalen waarin de impact van de Bezetting invoelbaar wordt gemaakt. Verhalen over de Shoah, collaboratie en verzet, onverschrokken heldenmoed en kleinsteedse lafheid. ‘Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen,’ dichtte Leo Vroman: ‘En herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.’
Voor Henk Das verdween de oorlog nooit meer uit zijn leven, zo blijkt uit zijn biografie, geschreven door Wilfred Scholten. Das gaf tijdens de oorlog leiding aan de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers in Utrecht. Hij sloot zich na de Februaristaking aan bij het verzet en moest in de loop van 1943 zelf onderduiken. Dat weerhield hem er niet van zich fulltime aan de illegaliteit te wijden. De Bezettingsjaren waren een ‘voortdurende dans op het dodenkoord’. Die dans eiste na de oorlog zijn tol. Das ondervond psychische klachten, over posttraumatisch stress stoornis (ptss) was nog nauwelijks iets bekend. Pas in de jaren vijftig kwam hij tot de erkenning dat zijn mentale gesteldheid voortvloeide uit zijn verzetsverleden. De bijna-arrestaties, de enorme verantwoordelijkheid voor het welzijn van ‘zijn’ onderduikers, het verlies van de vele vrienden – Scholten vertelt het verhaal indringend.
Twee biografieën belichten dit jaar de rol van vrouwen tijdens de Bezetting, en dat aan weerszijden van het politieke spectrum. Sophie Poldermans schetst in haar groepsbiografie van Hannie Schaft en de gezusters Truus en Freddie Oversteegen hun aandeel in het Haarlemse verzet. Poldermans schuwt de vie romancee niet. Veel feiten worden met fictionele elementen ingekleurd. Dat gaat ten koste van de waarheidsvinding, maar vergemakkelijkt de identificatie met de hoofdrolspelers wel.
Richard Hoving is het er in zijn biografie van Miep Oranje juist om te doen om feit en fictie nauwkeurig te scheiden. Miep Oranje groeide na de oorlog zo’n beetje uit tot het gezicht van het ultieme kwaad, een verraadster die honderden goede Nederlanders erbij zou hebben gelapt. Vandaar haar alias ‘koerierster des doods’. Veel geruchten die over haar de ronde doen, verwijst Hoving met zijn zorgvuldig onderzoek naar het rijk der fabelen. Oranje was niet verliefd op Herbert Oelschlägel, haar ondervrager bij de Sicherheidsdienst (SD). Ze vluchtte niet met een eenarmige Britse officier naar Oost-Afrika. Ze werd niet in het oosten van het land geliquideerd door haar voormalige kameraden in het verzet. Wat er in de laatste oorlogsmaanden wel met haar is gebeurd, weet Hoving niet. Haar belangrijkste drijfveer om Vertrauens-Frau (V-vrouw) voor de SD te worden was angst, voor haar persoonlijke lot en dat van haar familie. Hoving praat haar daden allerminst goed, maar wil het waarom van haar keuzes begrijpen.
Eric Palmen