Interview: Stijn van der Loo over De wilde binnenvaart, kanker en de drang om te scheppen
‘Ik benader alles intuïtief’
‘Uitgezaaide huidkanker,’ kreeg prijswinnend schrijver, componist en filmmaker Stijn van der Loo te horen van zijn artsen. Zijn vijfde roman, De wilde binnenvaart, moest af voor de kanker in zijn hersenen ging zitten. Van der Loo: ‘Ik heb een hekel aan pedante schrijvers. Ik heb het vak op school geleerd, waar je ieder ambacht meester wordt.’
Met de trein een aankomst op station Den Bosch. ‘Uitgang centrum’ of moet ik de andere kant hebben? Daar blijken rijen auto’s rechts en links langs de weg te staan. Sta ik aan de goede kant van de sporen? Van der Loo en ik kennen elkaar niet en hier ben ik niet eerder geweest. Een heldere afspraak en duidelijke aanwijzingen had ik nodig.
‘Je ziet me wel staan,’ zei Van der Loo telefonisch.
‘Mijn ogen zijn niet zo goed.’
‘Ik vind jou.’
Lekker makkelijk van hem. Sta ik hier in de regen. Ik loop terug richting station. Achter mij roept iemand mijn naam.
Voor Van der Loo’s garagedeur staan schots en scheef een handvol fietsen. Inclusief een kleine roze met plastic bloemen. In het grote vrijstaande huis ergens buiten de bewoonde wereld van het Brabantse gehucht Haaren is verder niemand. Het staat propvol huiselijkheid. Alsof het hier gezellig druk is normaal gesproken.
‘Ik verkeer graag met mijn gezin,’ zegt Van der Loo. ‘Mijn gezondheid heeft dat nodig. Wil je een kop rooibosthee?’
‘Graag. Ik drink geen koffie, alleen thee zonder thee.’
‘Heb je een vragenlijst?’
‘Nee.’
‘Gelukkig. Heb je het boek gelezen?’ vraagt Van der Loo.
‘Dat mocht toch nog niet?’
‘Inderdaad.’
‘Hoe wil je dit doen?’ vraag ik.
‘Van mens tot mens.’
‘Heb je iets voorbereid?’
‘Dat doe ik nooit.’
‘Als kleine ondernemer sappel ik,’ zegt Van der Loo. ‘Net als de hoofdpersoon binnenschipper Vierling. Dit boek gaat over mij. Eigenlijk over mijn vrouw en mij.’
Voor Guus Vierling – type ruwe bolster blanke pit – is de binnenvaart er niet eenvoudiger op geworden. Hij knokt om een lading houtsnippers naar Frankrijk te mogen vervoeren. Tussen Vierling en zijn vrouw Pluim loopt het ook even niet. Zij verzwijgt iets voor hem.
‘Ik had een plekje, een knobbeltje,’ vertelt Van der Loo. ‘Had ik niet gezien. Of eigenlijk had ik het wel gezien, het zat gewoon onder mijn hals. Ik dacht, ik ga wel een keer. Op een gegeven moment werd het dikker. Ik dacht, ik ga wel een keer.’
De huisarts zei: ‘We lepelen het eruit en onderzoeken het.’
Dan komt die uitslag. Zaten Claire en ik tegenover zo’n kind: ‘Het is een melanoom, huidkanker.’
‘Wat nu? Immunotherapie. Je krijgt een spulletje je bloed ingespoten dat je immuunsysteem boost. Preventief en adjuvant. Werkte niet.’
*
‘Sommigen noemen me een duizendpoot. Daar erger ik me aan. Ik doe drie dingen: Tekst, muziek, film.’
Ooit schreef Van der Loo: ‘Als ik in iemand zijn cv mijn drie identiteiten zou zien staan dan doe ik zoals men bij mij ook moet reageren: ik schamper en zie een poppenspeler voor me, die in zijn eigen schuur zijn voorstelling geeft voor de buurkinderen, zelf alle stemmen doet, het script geschreven heeft, zichzelf begeleidend op zijn accordeon met zelf gecomponeerde muziek en het geheel voor YouTube registrerend met een camera op statief opgesteld achter de afgeleide kinderen.’
‘Een kunstenaar ben ik niet,’ zegt Van der Loo. ‘Ik ben een arbeider, net als Vierling, een handwerker. Wat ik tegenkom pluk ik. Ik heb geen keus.
Een boek moet wáár zijn, in zichzelf. De lijnen moeten naar zichzelf verwijzen zodat het een eigen wereld wordt. Er moet drama in en humor, binnen een geloofwaardig decor. Het duurt zo vier tot vijf jaar voor ik een roman af heb. Ik heb geen plan. Maar het moet wel zo goed worden dat het lijkt alsof ik die wereld van mijn decor helemaal ken.
Als ik componeer moet het ook goed zijn. Muziek moet kloppen, in zichzelf. Als ik een kwintparallel gebruik moet ik een reden hebben. Geen tertsverdubbelingen zoals een oude compositiewetmatigheid voorschrijft. Of het moet een Napels sextverbinding zijn waarin die tertsverdubbeling van oudsher gebruikt wordt. Dan is het wél mooi. Dat is muziek.
In film zit ook een vakmatigheid. Het moet organisch komen. Ik begín gewoon. Vooraan dus. Dan zie ik vanzelf waar het op uitdraait.
Wat ik maak heeft niets met kunst te maken. Het is werk. Daar moet je wel talent voor hebben. Verder hoef je niets te doen, behalve tijd maken.’
‘Ik benader alles intuïtief. Weten wat je niet kan weten. Ik voel een drang om iets te maken. Expressie, een autonoom ding. Gaat bij mij onder alles door, in alle omstandigheden. Tot nog toe. Dat koester ik, waardeer ik. Ik voel mij daarin spiritueel. Het leven bepaalt en ik mag en moet in die stroom mee. Dan gebeuren de dingen vanzelf.
Dat ik produceer op intuïtie raakt iets mystieks. Ik vang iets op, het zit in de lucht. Het is het soort talent dat ik mag hebben. Ik probeer daar naar te luisteren en het te ontwikkelen, daaraan te werken, het uit te bouwen.
Mijn aandeel is niet meer dan ‘ambacht vaardig worden’. Daar omzeil ik mijn zielsonzekerheid mee, de angst niet goed genoeg te zijn.’
*
‘Wat betreft die immunotherapie, dat werkte niet dus. Ze dachten: misschien is het lokaal. Kreeg ik een nieuwe kans. Bestraling. Een paar maanden later zaten Claire en ik er weer om de uitslag te horen.
De arts vroeg: “Hoe voel je je?”
“Prima.”
“Je hebt vijftien gezwellen in je lever. En het is niet alleen via de lymfeklieren maar ook via het bloed uitgezaaid. De kanker kan nu overal komen.”
’s Nachts, in m’n eentje, in het halfdonker, heb ik een euthanasieverklaring geschreven. Als ik ziek word kan ik niet werken en als sappelende ondernemer ben ik niet verzekerd en ik krijg geen uitkering. Ik geef een feest bij wijze van hoogtepunt.’
‘Daarna ga ik op een zelfverkozen moment,’ zegt Van der Loo. ‘Niet dat ik zo stoer ben, hoor, helemaal niet. Maar ik dacht: wat gek, een paar dagen geleden was de situatie exact hetzelfde. Toen was er emotioneel niks aan de hand, nu denk ik aan euthanasie. Wat wil ik nog? Een boek schrijven, een plaat maken en nog een paar films. Als het straks in mijn hersenen zit kan dat niet meer. Toen heb ik tempo gemaakt met deze roman.’
‘Ik ben altijd gewoon begonnen met maken. Op gevoel. Vanaf mijn zevende, achtste. Mijn vader schreef liedjes, dus ik deed dat ook. Rijmende zinnen die ik inzong op cassettebandjes. De tweede stem nam ik op door twee cassetterecorders tegenover elkaar te zetten.
Met filmen ben ik ook gewoon begonnen. Ooit, heel erg lang geleden. Ik heb altijd met goede cameramannen en editors gewerkt. Mensen met een Gouden Kalf op zak of die voor National Geographic en Polygoon gewerkt hebben. Van hen heb ik dat vak geleerd. Want dat is het, een vak. Zo heb ik klanten als ABN AMRO en NS gekregen. En het Prins Bernhard Cultuurfonds.
Voor de muziek ben ik naar het conservatorium gegaan. Klarinet, met als bijvak piano. Samen met klasgenoten heb ik een a-capella groep opgericht: Intermezzo.’
Als ik er naar vraag, draait Van der Loo eromheen. Maar Intermezzo speelde in binnen- en buitenland en heeft overal radio- en televisie optredens gedaan. Tribunaal, een van hun theatervoorstellingen, werd onderscheiden in Duitsland en met hun cd Still Crazy wonnen ze een Zilveren Harp.
‘Frits Spits las het juryrapport voor,’ vertelt Van der Loo. ‘Ze waardeerden het gebruik van samples in de a-capella muziek, geloof ik. Nieuw in die tijd. De muziek was van mij. De teksten waren volgens de jury poëtisch. Ook van mij.
Ik was ongelukkig daar, wilde verder en ben er uitgestapt. Vanaf dat moment zijn ze Still Crazy als apart project gaan behandelen: ‘Een samenwerking met tekstschrijver Stijn van der Loo.’ Alsof ik alleen de teksten had geschreven. God en Buma weten wel hoe het zit. [BumaStemra, RP] Net als Marc-Marie Huijbregts die schrijft dat hij Ken je mij geschreven heeft. Het is een lied dat veel mensen geschreven zouden willen hebben. Een ‘vergissing’ in de credits is dan snel gemaakt. Maar het is van Huub Oosterhuis en mij. [Dit interview vond plaats vlak voor het overlijden van Oosterhuis, RP]
Maar goed, ik dacht: in de muziek heb ik een klankbord van goede mensen, heb ik ook nodig voor tekst. Toen ben ik naar de Schrijversvakschool gegaan, in die tijd nog ’t Colofon. Vond ik fantastisch. Ik begon met een schone lei en deed poëzie. Iemand daar zei: “Jij hebt iets met proza. Ga eens drie maanden in je eentje weg en kijk of die eenzaamheid iets voor je is.”
Ik heb een tent achter in de auto gegooid en een stapel boeken uit de kast bij mijn ouders gehaald. En ik nam van die dummies mee, van die boekjes, daar schrijf ik in.
Toen heb ik Célines Reis naar het einde van de nacht gelezen. Dat veranderde mijn totale wereld. Ik dacht: als je zo kunt schrijven, dán heeft het zin om schrijver te worden. Ik vind hem zó goed. Ook in ambachtelijke zin. Ik hou van mensen die iets goed kunnen. Tot die tijd zag ik op televisie alleen Adriaan van Dis waar die schrijvers pedant zaten te doen.’
Voor je boeken heb je verschillende prijzen gewonnen en je was genomineerd voor een Libris literatuurprijs. Carmiggelt zei: “Het aardige van schrijven is dat je het nooit leert.” Jij doet drie dingen tegelijk. Hoe doe je dat allemaal?
‘Ik heb me nog eens geschoold in Maya, 3D animatie,’ zegt Van der Loo. [Gebruikt voor films, van Star Wars tot Lord of the Rings, RP.] ‘Bij elke filmopdracht maakte ik ook een animatie. Maar het is nog niet gelukt om dat tussen de schuifdeuren uit te krijgen.
Toen ik besloot dit boek te gaan schrijven ben ik een paar dagen meegevaren op zo’n binnenvaartschip. Mijn opdracht: schrijf op wat je ziet, wat je hoort, wat je ruikt en wat je fysiek voelt. Dat ziet er heel obligaat uit maar die wereld, waar ik toen was, zit in die tekst. Als ik het later teruglees, komt alles weer binnen en kan ik verder.
Technisch gaat het over plot, over beeldediting en over melodie. Ik zit in die onderstroom waar ik het net over had. In die flow tap ik in op iets. Daar heb ik stilte voor nodig, focus. Daar zit de magie van mijn werk. Denk ik. Ik werk er in ieder geval mee en ik heb er vrede mee dat ik intuïtief zo’n verhaal in ga en denk: wat zou hier zitten? Daar moet ik achter komen. Uiteindelijk verschijnt een inzicht of een scène. De spanning die ik daarin vind is mijn ingang.
’s Nachts maak ik muziek. Dan kom ik in een flow die me energie geeft, blijf ik wakker van. ‘s Ochtends schrijf ik. Voor drie van mijn vorige romans begon ik iedere ochtend om 4 uur. Om 7 uur begint het circus: “Papa!”
De brokstukken van het verhaal moeten dan nog bij elkaar komen om een geheel te vormen. Daar moet ik mijn hoofd omheen krijgen. Soms schrijf ik dan een dag of vijf weg van huis.
Ik woon in mijn werk. Het maakt mij niet uit waar ik zit.
In Zeeland bijvoorbeeld, in een verbouwd schuurtje. Een koud schijthok met maximaal twee minuten warm water. De gordijnen laat ik dicht en ik heb een koptelefoon op die het rumoer buiten houdt. That’s it. Soms is een beeld zo manifest dat het niet uitmaakt waar ik zit. In de trein of op het terras van een druk café. Ik ga onder de herrie zitten en ik schrijf het zo op. Meestal moet ik meer moeite doen.’
‘Ik heb veel liedjes geschreven met Huub Oosterhuis. Hij de tekst, ik de muziek. Die muziek schrijf ik aan de vleugel. Dan pak ik een zin die ik begin te herhalen en dan pak ik een páár zinnen. Gewoon stukjes waarvan ik merk, dat werkt. Als het iets wordt, neem ik het op.
Doe ik ook met mijn eigen liedteksten. Die speel ik en de noten zet ik op papier. Vervolgens zing ik het en zakt het in elkaar en wordt het iets anders. Schrijven en zingen is een ander stiel.’
‘Het belangrijkste op aarde is jezelf voortplanten. In je kinderen zie je jezelf terug. Of ze spiegelen je. Hoe dan ook kom je jezelf tegen. Dat is heel rijk en gaat boven alle kunst uit. We hebben een gemengd gezin. Mijn oudste is een zoon, met een andere vrouw. Claire had al twee meiden en een zoon. En samen hebben we nog een dochter. Iedereen is muzikaal en zingt.
Mijn werk plaats ik in dat leven. Ik hoef niet om de haverklap weg om alleen te zijn. De literatuur is niet alles, het is mijn inspiratie. En dat is het alleen als het echte leven eronder zit. Dat is het fundament. Ik hou ervan om thuis met mijn gezin te verkeren. Mijn gezondheid heeft dat nodig. Ik ben geen kluizenaar die monomaan met zichzelf bezig is en zijn zogenaamde kunst. Want waar zou dat dan voor zijn? IJdelheid?
Tegelijkertijd voel ik de druk om iets te maken, dat weet Claire ook. Zij is anders.
Die druk die ik voel is talent, een talent om te creëren, zegt Van der Loo. ‘Of een rusteloosheid die onderdeel is van dat talent. Ik richt mij daarnaar, zet daar al mijn kaarten op. Talent verplicht. Het wil iets zijn. Dat heb ik altijd in mij gevoeld. Het is alleen geen garantie.’
‘Ben je trouwens weer helemaal gezond?’
‘De immunotherapie sloeg niet aan. De bestraling ook niet. Ik vroeg de arts: “Wat is er nog?”
“Ik heb nog een andere immunotherapie. Daarvan is de kans dat het werkt dertig procent. De kans op ernstige bijwerkingen is vijftig procent. Als het niet aanslaat heb je nog een paar maanden. Als het wel aanslaat misschien nog een jaar.” Ik had er eerlijkgezegd geen vertrouwen in.
Iedereen krijgt zijn afslag naar de dood. Als dit die van mij is? Dan oké. Er kwam een tweede immuno. Daardoor kreeg ik dunne darm ontsteking. Ik lag op het randje van de dood. Met een karrenvracht prednison hebben ze dat na twee weken weten te keren. Maar dat knobbeltje in mijn hals zat er nog.
Na weer een scan zijn we op vakantie gegaan. Op de heenweg – in de auto, kinderen achterin, telefoon op speaker – belde de arts. “Het lijkt erop alsof het stilstaat.”
Claire had het meer dan ik, opluchting, maar die voelde ik wel natuurlijk. Na die vakantie ben ik aan het werk gegaan. Deze roman moest er uit.’
‘Geluk hebben past bij mij. Soort van,’ zegt Van der Loo. ‘Ik ben twee en een halve maand te vroeg geboren. In de jaren ’60. De arts zei tegen mijn moeder: “Mevrouw Van der Loo, U moet er maar niet te veel op rekenen.” Ik ontving het laatste sacrament en mijn moeder nam afscheid van mij. Dagen later namen ze haar mee naar zo’n zaaltje met couveuses. “Die daar is je zoon.” Moest mijn moeder helemaal terug uit haar rouw. Dat heeft psychologisch van alles met haar gedaan. Ze hield niet meer van mij.’
Hield jij van haar?
‘Intuïtie creëren wij met z’n allen. Het is een veld van zijn in ons bewustzijn. Niet voor niks dat de relativiteitstheorie op twee plekken bijna op hetzelfde moment is uitgevonden. Het hing in de lucht, dat heb je heel vaak.
Wij missen een zesde zintuig. Dat is niet bovenaards, eerder fysiologisch. Wij kunnen niet wat in de lucht hangt pakken en bewijzen dat we het hebben. Anderen zeggen tegen mij: “Oh, je bent zo intuïtief.” Ik weet niet wat ik niet kan weten. En toch weet ik het blijkbaar wel. Dat gegeven, daar werk ik mee.
Op de operatietafel van gepensioneerd cardioloog Pim van Lommel stierven mensen die weer levend werden. Daar heeft hij onderzoek naar gedaan en gepubliceerd in The Lancet. Hij is een bèta, geen zweverige man.
Zijn theorie: ons bewustzijn zetelt niet in onze hersenen, het zetelt tussen ons in. Het is een gezamenlijk bewustzijn. Een groot veld van zijn. Onze hersenen zijn als een radio die die bewustzijnssignalen uitzendt en ontvangt. Bij mensen die een bijna-doodervaring hebben gehad stonden alle zenders ongefilterd open.
Dat idee daar kan ik totaal in mee. Het is precies hoe ik het ervaar. Als ik schrijf neem ik daar de tijd en de ruimte voor. Ik zet al mijn zenders open.’
Jij hebt een fictief verhaal, Kleine kroniek, gepubliceerd over een katholieke geestelijke met een jongetje van elf.
‘Jaren geleden al,’ zegt Van der Loo. ‘Ook op basis van intuïtie. Dan ontstaan er van die dingen. Kleine kroniek van spel, onschuld en verliezen is een fictief verhaal uit mijn jeugd. Gesitueerd in Zuid-Frankrijk in 1974. Daar was ik zogenaamd met mijn ouders en broers op vakantie op het moment dat Nederland de wereldcup verliest. Ik was elf jaar en pater Peer was met ons mee, schreef ik.
In het echte leven, tijdens mijn jeugd, bij ons in de omgeving, kende ik een pater Piet. Een leuke man, erudiet. Hij sprak Frans en van alles. Een jezuïet. Hij was naar de gemeenschap gekomen waar mijn ouders onderdeel van uitmaakten. Een soort geloofsgemeenschap, in Nederland. Mensen kwamen daar omdat ze in de problemen zaten.
In mijn verhaal bepotelt pater Peer die jongen van elf jaar. Dat loopt uit op een soort climax tijdens het stierenvechten en het voetballen. Dat verhaal stuurde ik naar mijn moeder die neerlandica was. Ze belde op: “Ja hallo?”
“Wat is er?” vroeg ik.
“Ehm ja.”
“Heb je m’n verhaal niet gehad?”
“Jawel.”
“Vond je het niet goed?” vroeg ik.
“Ik vond het heel erg goed.”
“Waarom klink je zo afwachtend?”
“Is er ooit zoiets gebeurd?”
Ik zei: “Mam, zijn wij ooit met pater Piet op vakantie geweest?”
“Bij mijn weten niet.”
“Is ook niet zo.”
Toen vertelde mijn moeder dat pater Piet problemen had met jonge jongens. Ik had geen idee.’
Ziekte is niet altijd fysiek. Als medekostwinner en kleine ondernemer heeft Van der Loo een verantwoordelijkheid.
‘Ik ben een ploeterende zelfstandige,’ zegt Van der Loo. ‘Zo’n eenling, een scharrelaar. Vierling strompelt ook van klus naar klus. Mijn vrouw Claire en ik zitten in eenzelfde soort fuik met z’n tweeën.’
‘Wat moet je als kleine zelfstandige?’ vraagt Van der Loo. ‘Je komt helemaal achteraan. Wij moeten in ons vak altijd vragen: ‘Is er budget?’ Dat heb ik een loodgieter nog nooit horen doen. Er zijn minder kansen. Het is te duur om arm te zijn, je moet.
Van één ambacht kan ik niet rondkomen. Van drie ook niet. Ik kan niet leven van mijn romans. Ik heb geen goede carrière als zanger en niet als componist. Ik heb geen platencontract. Ben ik gaan solliciteren. Gelukkig werd ik aangenomen. Als zakelijk leider bij Dutch Gospel Arts Institute. Ik ben dat niet, een zakelijk leider. Hopelijk houd ik het er nog even vol.
De pressie is groot. De noodzaak van geld legt een verkeerde druk op het creëren. Ik heb vrijheid nodig. Daar waar niets van mij wordt geëist. Waar er geen dichtgemetselde structuur is en ik leeg ben om te ontvangen. Vorig jaar werd ik er ziek van. Altijd denken: wat als ik die klus niet heb? Ik kon dat niet langer. Ik ben me gaan inschrijven als contractstudent op het conservatorium om ook klassiek te gaan componeren.’
Is er iets dat jij als je hoofdtaak ziet?
‘Dat klassiek componeren van mij, dat weet nog bijna niemand. Dat staat nog tussen de schuifdeuren. Ik wilde iets symfonisch maken. Op het conservatorium zei ik: “Ik wil een strijkkwartet schrijven, maar dan plus. Een dubbelkwartet eigenlijk: vier strijkers en een pop kwartet. En octotonisch.”
Dat is gelukt. Ik ben supertrots op dat stuk.
Liedjes heb ik wel al ontzettend veel geschreven. Een liedje is één ding, net als een gedicht. Verticaal, één moment, één thema. Een roman bestaat uit verschillende thema’s die zich ontwikkelen. En daarna in catharsis uitkomen of iets dergelijks. Zo’n grote vorm doe je veel langer over. Over een documentaire doe je onevenredig veel langer dan een filmportret. Het zijn de gedachten die zich moeten ontwikkelen in de tijd. Dat vind ik interessant. Het past bij mijn leeftijd. Van die romans word ik gelukkig en dat wil ik ook in de muziek.’
‘Soms gaat iets goed en wordt het een hit, zoals Ken je mij. Het geheim schuilt in iets mystieks. De combinatie van tekst, Huub, muziek, ik, uitvoering, Trijntje. Het draagt iets ongrijpbaars in zich. Ik laat het voor wat het is. Mijn werk is het maken. Als het af is, is het af. Een hoofdtaak heb ik niet. Mijn enige taak is produceren, ik heb geen andere optie. De week nadat een boek uit is, zit ik bij de uitgever met een nieuw plan.’
Hoe ziet je maakproces eruit als je die drie ambachten combineert?
‘Tijdens het schrijven van De wilde binnenvaart dacht ik: waar gaat dit verhaal naar toe, wie gaat hier sterven? Pluim, de vrouw van Vierling, gaat van boord en Vierling blijft achter. Waarom gaat Pluim aan wal? Wat is daar aan de hand?
Een idee kwam tot mij: wissel van invalshoek. Vanuit vogelperspectief schreef ik verder, de camera had ik in de lucht hangen. Ik kon Pluim zien daar beneden, tegelijkertijd had ik geen idee wat ze zei of wat ze wilde. Alleen haar handelingen zag ik. Dat filmische had charme en een aparte spanning.
Wat moest Vierling ondertussen op dat schip? Aan hem bleef ik trouw. Hij stond bij wijze van spreken achter de camera. Wat zag híj? En hoe interpreteerde hij dat? Vanuit dat ik-perspectief kan iemand liegen of zichzelf voor de gek houden: “Nee, ik ben absoluut niet iemand die veel praat.” Er zit spanning tussen wat iemand denkt en zegt en tussen wat iemand niet weet dat ‘ie weet. Iemand kan al lang weten dat hij is afgewezen maar zich dat pas later realiseren.’
‘Mijn boek draait om muziek. Vind ik. Er zijn schrijvers die achter hun toetsenbord blijven doortikken. Wauwel de wauwel. Van die lange gymnasiale zinnen. [Van der Loo is een gymnasium alfa, RP.] Dat vind ik storend om te lezen. Tekst moet ritme hebben, een cadans. Couperus kon dat in lange zinnen. Wondermooi wat hij deed, dat ruimhartige meanderen. Sodemieter, zeg.
Niet het onderwerp is leidend, maar hoe de taal valt, ofzo, het muziekje in de taal. Céline noemde dat ook zo. Hij had een heel specifiek muziekje. Een onrustige man was het. Ik val enorm op zijn stijl. Tegelijkertijd: ik ben dat niet. Hij speelde ook piano. Dat viel te verwachten.’
In muziek en zeker in film, draait het om het construct van het werk. In literatuur speelt dat minder. Handwerksman Van der Loo heeft een eigen visie.
‘Een roman is muziek voor mij. Je hebt een thema en daarin is van alles gaande. Onderdoor heb je een subtoon van spanning of liefde. Alles in die subtekst is het eigenlijke ding. Ik schrijf daarom van voor naar achter, om die stroom niet te onderbreken.
Goede constructies bewonder ik. Een goed plot. Ik volg mijn behoefte van het moment, organisch. Wat wil dit zeggen wat ik geschreven heb? Wat is de kracht? Waar gaat het eigenlijk over? Alles puur op gevoel. Constructie komt later.
Soms schrijf ik twee keer dezelfde tekst in een boek. Net iets anders aangesneden. Ook in dit boek. Dan haal ik bijvoorbeeld iets naar voren om te tonen waar het personage mee zit. Of iets dat hij zich op enig moment herinnert, waar het verhaal later pas aankomt vanuit een ander perspectief, een ander camerastandpunt. Componisten passen die techniek veelvuldig toe. Filmregisseurs doen dat ook. Ik ben een groot liefhebber van The Coen Brothers en hun structuren. Hoe zij hun films maken, de gelaagdheden. En hun vakmanschap en intelligentie, ze hebben humor en dat absurdisme; als ze vast zitten trekken ze een deus ex machina uit de kast en komen ermee weg.
Als ik een muziekstuk componeer begin ik met het thema. Ik presenteer mijn personage als het ware. Vervolgens beleeft hij het een en ander. Daarna krijg je de climax in een reprise of stretto coda of iets dergelijks. Dat zijn wetmatigheden. Die kan ik ontkennen en niet doen maar dan word ik onrustig. Ik wil een zeker evenwicht, muziek die klopt. Dus ik denk dat ik werk naar een punt waarop er iets moet gebeuren.
Bij een plaat bouw ik de volgorde van de liedjes ook op. Eerst de binnenkomer, dan wat verdieping. Vervolgens werk ik door en dan het na-de-pauze-stuk.’
‘De wilde binnenvaart is een liefdesverhaal over Vierling en Pluim. Toen Claire het las vroeg ze: “Gaat het nou de hele tijd over mij?” Signeren doe ik wel, maar ik vind het een gek toneelstukje: heel dat boek staat al vol met mij. Dat amechtige zoeken naar liefde wat uitmondt in afwijzing. In al mijn liedjes zit het ook. Het is de ondertoon van al mijn werk. Iets met ontbrekende liefde.
Mijn moeder waardeerde me: liefde naar prestatie. Ben ik wel overheen, maar het zijn toch grondthema’s in mijn werk. Het zit diep in mij.
Als het aan mijn ‘beschadigingen’ lag, had ik nooit iets gepubliceerd. Ik ben ziekelijk onzeker. En tegelijkertijd té zeker. Een agressieve overreactie op afwijzing. Vroeger dacht ik: wacht maar.’
‘Ik heb een hekel aan schrijvers en filmmakers die hun personages misbruiken om hun eigen ideeën te verwoorden. Maar ik kon in dit geval niet anders. Ik deel de opvatting met Vierling dat je beter geoutilleerd bent als je minder geliefd bent als kind. Het voordeel van het nadeel. Beter wat tegenslag in je jeugd, dan ben je beter opgewassen tegen de wereld.’
‘Mensen die een hart hebben en ergens hard voor werken, mogen niks verdienen,’ zegt Van der Loo. ‘Alleen klootzakken mogen dat. En dat doen ze achteloos. Van die dronkenlappen met een zonnepanelenbedrijfje die in deze crisis de prijs opvoeren. Gewetenloos. Ze brengen de maatschappij om zeep.
Je moet SP-er zijn, je moet denken: hoe draag ik bij aan deze wereld. Niet denken: ik heb een kans en ik zal ‘m eens even pakken.
Ik heb niets te klagen. Ik ben gelukkig, ik zit goed in dit huis en heb lieve mensen om me heen. Ik heb ontzettend fijn werk en krijg veel opdrachten. En in die opdrachten mag ik het ook nog altijd zelf bepalen. Als regisseur of dramaturg of componist of schrijver. Ik heb een soort charisma waardoor mensen mij vertrouwen en opdrachten gunnen. Intuïtie.’
‘Een tijdje geleden schreef ik de roman Kleine helden zijn wij. Voor een groot deel gebaseerd op de werkelijkheid van de intensieve zorg voor mijn moeder. Ooit was ze erudiet en intellectueel. Nu had ze van die schrijnend grappige opmerkingen. Wijze, ontwapende woorden. Koffiezetten ging niet meer. Ze had alzheimer. Dat boek heb ik uit liefde geschreven, mijn eerbetoon aan haar.’
‘Ik heb net weer een scan achter de rug in het ziekenhuis. Volgende week komt de uitslag. Om mij heen zie ik anderen doodgaan aan kanker in de periode dat ik eigenlijk al dood had moeten zijn. Dat blijft toch dat je denkt: wat als ik slecht nieuws krijg?
Ik vroeg aan de professor doctor met veertig jaar ervaring: “Denk je dat het een derde keer terugkomt?”
“Ieder mens is anders,” zei hij.
“Maar wat denk je?”
“Ik heb onvoldoende data.”’
Ranjith Postma
(foto’s © Simon van Boxtel)
Stijn van der Loo – De wilde binnenvaart. Querido, Amsterdam. 184 blz. € 20,-.