Recensie: Bas Heijne – Laatste woorden
Deze recensie van Laatste woorden komt uit 1984.
Dubbelhartig debuut
Bas Heijne heeft zijn eerste roman de voor een debuut intrigerende titel Laatste woorden meegegeven. Achter een dergelijke titel laat zich een grapjas vermoeden en dit vermoeden wordt versterkt als je de eerste hoofdstukken van het boek leest. Heijne lijkt aanvankelijk geen andere bedoelingen te hebben dan op kolderiek-satirische wijze de voosheid van het moderne kunstenaarswereldje aan te tonen en artistieke blaaskaken eens flink te kakken te zetten. En ik moet zeggen dat hij dat aardig doet. Heijne heeft een scherp oog voor snobistische modes en trendmatige gektes en schrijft bovendien heel leuke dialogen.
De personages uit zijn boek kennen elkaar allemaal, zo niet persoonlijk dan in ieder geval van naam. Ze bezoeken dezelfde cafés en bars, gaan naar dezelfde concerten en treffen elkaar op feestjes, waar dan als volgt geconverseerd wordt:
‘Jij schrijft zeker weer een nieuw meesterwerk?’
‘Ach, er bestaan natuurlijk plannen…’
‘Jaja. Je vorige heb ik helaas nooit gelezen. Wij bouwen een huis, was ’t niet? Een kinderboek, heeft men mij verteld.’
‘Nee. Geen kinderboek Een gewone roman. Het speelt in de jaren zestig.’
‘Juist. Om je de waarheid te zeggen: ik lees al jaren geen proza meer. Ik kan het niet meer verdragen. Al die dichtbedrukte bladzijden.’
Aan het woord zijn twee van de belangrijkste personages van het boek, Otto de Germain en Immanuel ter Braak, ‘Jojo’ voor intimi. De eerste is een decadente estheet, die zijn hem bijna permanent omringende gehoor van kwetterende nietsnutten en omhooggevallen lichtgewichten bestookt met bon mots en elegant verwoorde roddel. Hij is ook de dichter van de zeer luxueus en in slechts een exemplaar uitgegeven bundel Ikaros’ vlucht. Hij heeft een voorkeur voor jonge jongens, maar het gerucht gaat dat hij ooit ook met een heuse bisschop naar bed is geweest.
Jojo ter Braak is de hoofdpersoon. Hij geniet in ‘het wereldje’ een zekere faam als auteur van de roman Mijn Huis, waarvan er weliswaar vijftienhonderd zijn verkocht maar dat in de meeste boekwinkels tussen de Doe-het-zelf-boeken stond. Sinds zijn debuut lijdt hij aan creatieve onmacht en ook voelt hij zich slachtoffer van ‘de ziekte van zijn tijd’, wat dat dan ook wezen mag. Behalve deze passeert nog een bonte stoet andere hele en vaker halve kunstenaars de revue, wier handel en wandel door Heijne in een reeks van scène-achtig opgezette en steeds van perspectief wisselende hoofdstukken worden belicht.
Gaandeweg komt de figuur van Jojo echter meer op de voorgrond te staan en ontwikkelt zich zoiets als een hoofdhandeling rondom zijn persoon. Deze zet in als Jojo het bericht krijgt dat zijn vriend de ‘vulgaire maar succesvolle’ popzanger Vincent, in Italië is verongelukt. Vreemd genoeg lijkt de roman vanaf dat moment van karakter te veranderen, vooral in het laatste deel (het boek bestaat uit drie delen). De satire maakt plaats voor wat steeds meer op bloedige ernst gaat lijken. Kregen we in de eerste hoofdstukken alleen maar de karikaturale buitenkant van Jojo te zien, tegen het slot legt Heijne ook nog even diens problematische innerlijk bloot. Maar het is dan al te laat om de lezer in hem te kunnen laten geloven als iemand wiens gedachten ook werkelijk serieus genomen moeten worden. Zinnen als de volgende doen dan ook enkel nog maar potsierlijk aan: ‘Eindelijk, nu hij op het dieptepunt van zijn leven gekomen was en niets meer te verliezen had, had hij zijn vinger kunnen leggen op het enige dat werkelijk voor hem van belang was, de spil, de kern, het wezenlijke.’ Wat dat wezenlijke inhoudt blijft bovendien in nevelen gehuld.
Laatste woorden is uiteindelijk mislukt door de dubbelhartigheid waarmee Heijne zijn hoofdfiguur behandelt. Hij laat Jojo eerst afgaan en probeert hem vervolgens weer een glorieuze rentree te laten maken als tragische filosoof, een tour de force die wel gedoemd is te mislukken. En dat is jammer, want Heijne heeft een heel behoorlijke hand van schrijven.
Everhard Huizing
Bas Heijne – Laatste woorden. Tabula, Amsterdam. 164 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 8 februari 1984.