Recensie: F.B. Hotz – Duistere jaren
Deze recensie van Duistere jaren verscheen voor het eerst in 1983.
Een sfeer van beschimmelde treurigheid
Als de term ‘antiheld’ niet al bestond zou ze voor de personages in de verhalen van F.B. Hotz alsnog moeten worden uitgevonden. Zijn favoriete figuren zijn vaak al wat oudere, ongetrouwde mannen die bij – voorkeur in een huis met een hospita – een nogal teruggetrokken bestaan leiden. Er hangt een sfeer van beschimmelde treurigheid en vergeefsheid om hen heen, ze maken een weinig levensvatbare indruk en lijken zich het liefst maar een beetje te koesteren in hun heimwee naar een verloren tijd of in de studie van een of ander wereldvreemd onderwerp.
Hotz’ nieuwste bundel Duistere jaren begint wat dat betreft al goed. Op Lodewijk, de hoofdpersoon uit het eerste verhaal ‘De thuiskomst’ zijn namelijk bijna alle bovengenoemde kwalificaties van toepassing, al is hij met zijn 39 jaar nog niet zo oud. Desondanks maakt hij al wel een ouwelijke indruk. Hij heeft ‘kleurloos en dun’ haar en hij verplaatst zich ‘onzeker alsof z’n schoenen scheef waren’. Het verhaal speelt zich af in 1914: de Eerste Wereldoorlog is nog net niet uitgebroken. Lodewijk heeft overigens weinig weet van de actuele politieke ontwikkelingen. Hij is bezig met het schrijven van een studie over een middeleeuws traktaat van een anonieme mysticus en leest geen kranten. Een op advies van zijn mentor ondernomen reis naar het klooster waar zijn traktaat is opgedoken loopt dan ook uit op een ruwe confrontatie met de werkelijkheid. Juist als hij in Luik is, wordt de stad onverwacht door de Duitsers gebombardeerd; onverwacht het meest voor Lodewijk uiteraard, die aanvankelijk zelfs geen flauw benul heeft van wat er aan de hand is.
‘De thuiskomst’ is een van de sterkste verhalen van de bundel en bevat behalve in de figuur van de wereldmijdende Lodewijk weer veel ingrediënten die typerend zijn voor het proza van Hotz. Het historische decor, aandacht voor het detail, subtiele, nergens opdringerig wordende symboliek en een weemoedige atmosfeer. Ongebruikelijk voor Hotz lijkt me daarentegen het slot van het verhaal. Als Lodewijk na een chaotische reis weer thuiskomt, laat Hotz hem tot het inzicht komen dat het met zijn mystieke hang naar het verleden maar eens afgelopen moet zijn:
Er was geen andere werkelijkheid. Lodewijk volgde de laatste weken in de krant de gebeurtenissen. Hij dacht nu aan de doden van Leuven. De aarde was de aarde, gedrenkt in bloed, maar hij hoorde er thuis. Zijn terugkeer uit Luik was een thuiskomst geworden.
Een dergelijk einde komt wat abrupt en moralistisch over. Het is alsof Hotz zich ermee heeft willen indekken tegen het mogelijke verwijt zelf als schrijver te veel gericht te zijn op het verleden, een verwijt overigens dat hem, voor zover ik weet, nog niet gedaan is. Misschien moeten we er ook niet te veel achter zoeken. Niets in de overige verhalen van deze bundel wijst er namelijk op dat zich in Hotz’ schrijverschap een wending aan het voltrekken zou zijn in de richting van een grotere betrokkenheid bij het actuele wereldgebeuren.
Ik moet er eerlijk gezegd ook niet aan denken, want dan zouden we waarschijnlijk ook zulke schitterende historische verhalen als ‘De lange weg naar Veere’ en ‘Duistere jaren’ moeten missen. Het eerste verhaal speelt zich af in het jaar 1809 het jaar waarin de Engelsen een inval op Walcheren ondernemen om via Vlissingen (waar een Frans garnizoen gelegerd was) Antwerpen te veroveren. Het verhaal heeft de vorm van een dagboek waarin een Fransgezinde groothandelaar in tabak aan het woord is die onder druk van de gebeurtenissen nogal opportunistisch van standpunt verandert. Weer geen held dus. Hotz is er in geslaagd niet alleen een overtuigend beeld te schetsen van een historische situatie, maar weet ook te beschrijven hoe deze situatie inwerkt op de individuele levens van individuele mensen. Bovendien krijgt Hotz’ relativerende visie op de geschiedenis er op een duidelijke niet storend nadrukkelijke manier gestalte.
Alle dingen blijven gelijk. Een holle maag geeft honger, een ontevreden lijf hunkering en een doorgestoken huid bloed.
Iets dergelijks geldt ook voor het titelverhaal waarin een werkloze onderwijzer in de dertiger jaren terechtkomt in kringen van lichtelijk antidemocratische malcontenten die bezig zijn met de oprichting van een nieuwe partij, de Bond van Verontrusten. Hotz’ hoofdpersoon neemt weliswaar op het nippertje de juiste beslissing (hij trekt zich terug), maar doet dat waarlijk niet uit erg heldhaftige motieven.
Het is misschien zo dat Duistere jaren na de uitstekende vorige bundels van Hotz geen echte verrassing vormt, maar dat is eigenlijk hetzelfde als zeggen dat deze bundel weer juweeltjes van verhalen bevat (op een paar uitzonderingen na als ‘Projecties’ en ‘September’. Eigenlijk hoop ik zelfs dat Hotz zich nooit op een verrassende wijze zal vernieuwen. Hij schrijft al mooi genoeg.
Everhard Huizing
F.B. Hotz – Duistere jaren. De Arbeiderspers, Amsterdam.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 2 mei 1983.