Interview: Ard Posthuma over zijn vertaling van de gedichten van Friedrich Nietzsche
‘Je vraagt toch ook niet waar de Mona Lisa over gaat’
Dat alles ben ik is de titel van de verzamelde gedichten van Friedrich Nietzsche (1844 – 1900) die in het Nederlands vertaald zijn door Ard Posthuma. De titel is een mooie omdraaiing van het Boekenweekthema ‘Ik ben alles’. De bundeling laat de veelzijdigheid van Nietzsche zien, maar de titel verwoordt misschien ook waartoe de meestervertaler uit Groningen in staat is.
Wat vertaalde de tachtigjarige Ard Posthuma allemaal niet? Nederlandse dichters zoals Cees Nooteboom naar het Duits; Chrétien de Troyes, Goethe, Kafka – om er maar een paar te noemen – en nu dan Nietzsche in het Nederlands. ‘Misschien is dit mijn laatste kunstje.’ Vorig jaar april kreeg Posthuma een hersenbloeding die geleid heeft tot een vorm van afasie. ‘Van binnen is alles helder, maar als je iets onder woorden probeert te brengen, dan is dat lastiger.’ Hij zoekt de woorden en vindt ze zo nu en dan, maar soms ook niet. Frustrerend voor iemand die zijn hele leven in dienst van de taal heeft gesteld? ‘Ik ben niet boos. Zo is het nu eenmaal.’
Er liggen bovendien nog wat projecten op de plank blijkt gedurende het gesprek. Zoals een nieuwe vertaling van Schloss Gripsholm van Kurt Tucholsky. De eerste helft van het boek was al gereed en de tweede helft heeft hij samen met zijn vrouw Ursula vertaald. Wat hem wel hoog zit, is dat de erven zijn vertaling van versjes van Annie M.G. Schmidt in het Duits hebben afgekeurd. ‘Terwijl die versjes heel goed gelukt zijn, ook omdat er een extra laag voor volwassenen in zit.’
Waarom moesten de gedichten van Nietzsche vertaald worden? ‘Omdat het nog niet gebeurd was. Ik heb het zelf aangedragen bij de Historische Uitgeverij. Er waren wel afzonderlijke gedichten vertaald, vaak als onderdeel van de prozateksten zoals De vrolijke wetenschap, maar het geheel was er nog niet.’
Dat alles ben ik is een tweetalige uitgave. Bij de vertaling staan noten die achtergrondinformatie geven over het gedicht. ‘Ik heb me nog ingehouden. De literatuur over Nietzsches werk is immens.’ De eruditie spat van de pagina’s af. ‘Ik had dit niet zo goed kunnen vertalen als ik niet eerder Goethe had vertaald. Veertig jaar geleden had ik dit niet gekund.’
Nietzsche speelt al lang een rol in het leven van Posthuma. Hij studeerde in Bazel aan de universiteit waar Nietzsche ooit college had gegeven. ‘Een van mijn hartenwensen toen was een kamer in het ooit door hem bewoonde huis vlak achter de universiteit te bemachtigen. Het was slecht onderhouden en werd, te oordelen naar het buiten hangende wasgoed, in die tijd bewoond door Italiaanse seizoenarbeiders. Helaas kwam er nooit een kamer vrij en ging mijn droom nog eens op dezelfde toiletpot plaats te mogen nemen als de grote denker niet in vervulling,’ schrijft Posthuma in zijn inleiding. De vertaler loopt naar boven en keert even later terug met de onlangs teruggevonden college-aantekeningen uit zijn studententijd. Niet om geleerde citaten te tonen over Also sprach Zarathustra, maar om een tekening te laten zien waarop een vogel en een zon te herkennen is en een mens die over een koord balanceert.
De vraag of Nietzsche een echte dichter is, vindt Posthuma lastig om te beantwoorden. ‘De filosoof sluipt in de dichter en omgekeerd: de dichter in de filosofie.’ Nietzsche stelt zich soms voor als nar binnen zijn gedichten. ‘Het is een spel voor hem, maar geen spelletje.’ Het gedicht ‘Rijmremedie’ eindigt met de regels ‘Wie zich nú rijmend niet redt, / – ik wed, ik wed – / die moet het bekopen!’ ‘Dat zegt misschien iets over elk mens, maar laat ook zien hoe serieus Nietzsche het dichten neemt. Zijn ziekte is pessimisme en poëzie is wellicht voor hem een medicijn.’
Posthuma heeft als laatste een prozatekst opgenomen met onmiskenbare poëtische kwaliteiten. Het zou tegenwoordig een prozagedicht genoemd worden. ‘In een gedicht is immers alles mogelijk, dus ook deze genrewisseling. Alphons Diepenbrock gebruikte deze tekst voor een partituur.’ De tekst heeft als titel ‘In het grootse zwijgen’. Dat hoeft de interviewer niet symbolisch te zien. ‘De vertaling was al zo afgerond voor het herseninfarct.’
Wie de vertalingen van Posthuma leest, weet dat hij niet een saaie, letterlijke vertaler is en dat de lezer verrast zal worden door briljante en soms ook omstreden vondsten. In de ‘Dionysische dithyramben’, voltooid voordat Nietzsche ziek werd, is de dichter uiterst vrij aan het dichten en ook de vertaling krijgt dezelfde Schwung. Opeens komt daarin ‘Huilie-huilie!’ voor. Postuma met zichtbaar plezier: ‘Dat moest daar zo staan. De uitgever wilde het veranderen. De uitdrukking was misschien eerst te veel gekoppeld aan Geert Wilders, maar tegenwoordig is het Standaardnederlands.’ Zijn vrouw Ursula vult aan: ‘We hebben nog gekeken of “Snikkerdesnik snik” beter was.’ Postuma: ‘Maar dat was niet zo.’
De cyclus ‘Dionysische dithyramben’ zijn geen makkelijk te begrijpen gedichten. Posthuma vroeg aan enkele kenners waar de gedichten over gaan, maar kreeg geen eenduidige antwoorden terug. Hoon was eerder zijn deel. ‘Je vraagt toch ook niet waar de Mona Lisa over gaat.’
‘Ja,’ antwoordt Posthuma resoluut op de vraag of hij trots is op het eindresultaat. Hij heeft het boek nog niet in handen gehad. ‘Deze bundel zet de deur open naar de filosofie van Nietzsche. Het zijn intense gedichten, maar ik laat hopelijk ook zien dat ze af en toe geestig zijn. Het zou fout zijn om alleen de zwaarte te benadrukken.’
Coen Peppelenbos
Friedrich Nietzsche – Dat alles ben ik. Vertaald door Ard Posthuma, met essays van Piet Gerbrandy, Martine Prange en Mariëtte Willemsen. Historische Uitgeverij. 312 blz. € 40,-.
Dit interview verscheen eerder in het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant op 10 maart 2023.