Recensie: Hans Erich Nossack – Op z’n laatst in november
Met haar zou hij willen sterven
Hans Erich Nossack (Hamburg, 1901–1977) studeerde literatuur en kunstgeschiedenis. Deze studies ruilde hij echter in voor een studie rechten, waaraan hij voortijdig de pijp aan Maarten gaf om in een fabriek te gaan werken en een opleiding te volgen om als bankbediende aan het werk te gaan. In die periode werd hij lid van de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD). De nationaal-socialisten zaten hem echter op de hielen, maar hij wist aan hen te ontkomen. Tijdens het bombardement van Hamburg in 1943 verloor hij alles wat hij bezat, inclusief zijn manuscripten. In Der Untergang deed hij verslag van het verwoestende geallieerde bombardement op zijn geboortestad. Op z’n laatst in november verscheen in 1955 en betekende zijn grote doorbraak. Deze klassieke roman is nu vertaald door Josephine Rijnaarts en uitgegeven door Uitgeverij Oevers.
Op z’n laatst in november vertelt het verhaal van de dramatisch zoektocht van de achtentwintigjarige Marianne Helldegen: een zoektocht naar liefde, erkenning en zingeving tijdens de naoorlogse wederopbouw en de West-Duitse economische hoogconjunctuur. Ze zit gevangen in een gearrangeerd, benauwend huwelijk, waarin ze vooral dient als het verlengstuk van haar man Max die een winstgevend bedrijf runt. Iedere bediende in huis heeft een taak en zelfs voor haar eigen kind hoeft ze niet te zorgen. Veel intermenselijk contact ervaart ze dan ook niet. In wezen is ze eenzaam tussen anderen. Haar man leeft voor zijn bedrijf, maar hoe beter de zaken gaan, hoe meer hij zijn vrouw uit het oog verliest. ‘Mijn man zegt dat iedereen me arrogant vindt. Terwijl ik zo verlegen ben als een klein meisje, ik kan het alleen goed verbergen.’ De enige die haar wel begrijpt is haar schoonvader die bij hen inwoont.
Geen mens weet wat geluk is, ook ik niet, want toen het er was vond ik alles zo vanzelfsprekend dat ik het helemaal niet als geluk beschouwde, eerder als… ik weet het niet, ik dacht er niet over na. Maar wat het is om ongelukkig te zijn, weet iedereen precies.
Wanneer Max, ter meerdere eer en glorie van zichzelf, een literatuurprijs heeft uitgeloofd, wordt zijn vrouw geacht naar de Kunsthalle te gaan om hem te vertegenwoordigen en de prijs uit te reiken aan Berthold Möncken. De aantrekkingskracht tussen haar en de schrijver is groot en als bij donderslag zegt hij haar; ‘Met u is het de moeite waard om te sterven’. Nogal onbezonnen neemt ze hem mee naar huis en pakt een aantal spullen in om met hem per trein te vertrekken naar… ergens, om te ontsnappen aan de leegheid van haar huwelijk. In de Duitse literatuurkritiek wordt Nossacks roman daardoor vergeleken met Flauberts Madame Bovary.
Marianne neemt wel de moeite om te wachten op de thuiskomst van haar man en brengt nog een laatste keer haar zoontje naar bed. Max wordt overrompeld door haar besluit om te vertrekken, maar lijkt haar actie niet echt serieus te nemen; ‘En waar gaat de reis heen, als ik vragen mag?’ Hij laat haar zonder slag of stoot gaan en verzekert haar ervan de goegemeente te vertellen dat zijn vrouw in een sanatorium zal verblijven.
Nossack schrijft zijn verhaal ingetogen, op een haast laconieke, prozaïsche wijze; met glasheldere, korte zinnen. De lezer wordt meegezogen door de koortsachtige innerlijke monoloog van de ik-figuur die – door middel van flashbacks en flashforwards – op de laatste periode terugkijkt, waarbij de auteur zich een meester toont in het psychologisch ontleden van zijn hoofdpersonage. Marianne is de onbetrouwbare verteller, maar ze heeft gezonde zelfkritiek die evenwel voortkomt uit onzekerheid. Het ingenieuze plot heeft enkele magische kantjes doordat Marianne letterlijk gebeurtenissen en conversaties vertelt waarbij ze zelf niet aanwezig is. ‘Zo ongeveer moet het gegaan zijn, want zo ging het altijd.’
Berthold is niet vermogend; ze verblijven in verschillende pensions of hotels en leven van het geld dat hij incasseerde met de prijsuitreiking. Zij grote droom is om eens een Volkswagen te kunnen kopen. Hun beoogde geluk is echter van korte duur. Hij wordt volledig opgeslorpt door het toneelstuk dat hij aan het schrijven is en hierdoor vergeet hij aandacht aan Marianne te schenken. Het duurt zelfs enige weken voordat hij met haar in één bed wil slapen en is ronduit kribbig. ‘Het is of geluk niet mag.’ Ze verveelt zich en brengt haar dagen vooral buitenshuis door; in parken en musea. In de vele discussies kunnen ze elkaar niet meer bereiken. ‘Het lag allemaal aan mij, ik was te ongeduldig.’
Zijn werk daar, zijn schrijven is alleen maar een voorwendsel, zegt hij. Ik weet niets van hem, ik weet niets van die andere wereld die hem kwelt en waar hij aan kapot gaat.
Uiteindelijk besluit ze terug te keren naar man en kind, en deze keer is het Berthold die haar niet tegenhoudt. Als vanzelfsprekend en zonder afkeuring laat Max haar weer binnen in zijn gezin. ‘Wanneer we elkaar tegenkwamen, lachten we vriendelijk naar elkaar.’ Zij doet consequent alles waarvan ze denkt dat de ander het op prijs stelt. ‘Ik las ergens, op een kalenderblaadje of in de bijlage van de krant, dat je voor een fout moet uitkomen, want dan is die fout geen fout meer.’
Een krantenbericht in november over de première van het toneelstuk in de stadsschouwburg beroert de gemoederen in huize Helldegen. Marianne weet dat ze hem kan verwachten. Die avond staat hij inderdaad (in beschonken toestand weliswaar) bij de villa op de besneeuwde stoep – ‘Zijn hele gezicht straalde, zo blij dat hij me eindelijk weer zag’ – om vol trots zijn Volkswagen te laten zien. En Marianne stapt in. Op weg naar een spannende ontknoping.
‘Ja, zo ongeveer is het gegaan.’
Marjon Nooij
Hans Erich Nossack – Op z’n laatst in november. Vertaald uit het Duits door Josephine Rijnaarts. Oevers, Zaandam. 344 blz. € 25.00