Recensie: Kees Ruys – De Madurese vriend
Meeslepend verslag van een vriendschap
Naast verschillende romans publiceerde Kees Ruys een aantal reisboeken over Indonesië, De Madurese vriend is deel 4 in de reeks De randgebieden. Maar dit is duidelijk meer dan een reisverslag, het is een meeslepende optelsom van het grote aantal reizen dat hij maakte naar de Indonesische archipel en tegelijkertijd onderzoekt hij wat het begrip vriendschap inhoudt, en dan vooral een vriendschap tussen mensen uit twee totaal van elkaar verschillende culturen.
Al veertig jaar reist de auteur vrijwel elke twee jaar naar Indonesië. De eerste keer dat hij er kwam, als onderdeel van een lange en unieke wereldreis in de jaren ‘70, voelde hij zich direct thuis. Pasir Putih, aan de kust van Oost-Java, tegenover het eiland Madura en op de route naar Bali, werd een baken op zijn tochten, een toevluchtsoord en uitvalsbasis in één. Geen bijster interessante plek, maar het ging hem om de mensen.
Als ik aan Pasir Putih denk, is het die grijze zandplaat met de kramen die ik voor me zie, en niet het strand, de zee of de hotels. Met uiterlijke charme heeft dat niet zoveel te maken. (…) Waarin de bekoring precies zit, weet ik niet goed. Ja, in jouw aanwezigheid. Jij moet er zijn, al is het ergens in de verte, bezig.
De jij is Djaman, een man van Ruys’ leeftijd, met wie hij in de loop van de tijd een onuitgesproken maar steeds hechtere band opbouwt. Hij stond de schrijver-reiziger op te wachten iedere keer als die onaangekondigd in het dorp aankwam, en zei dat hij het al wist, hij had over diens komst gedroomd. Djaman heeft het niet breed, net als Yanto, een andere vriend van Ruys, en veel van hun dorpsgenoten. De schrijver kan dus niet anders dan hier en daar de mensen wat geld toeschuiven, al is zijn inkomen in Nederland verre van imposant. In hun ogen is hij een rijke Westerling, alleen al omdat hij het zich kan veroorloven zo regelmatig op bezoek te komen.
En passant wordt de soms lastige relatie aangestipt tussen Nederland en zijn voormalige kolonie. Zelden merkt de auteur echter ‘negatieve sentimenten over Nederlanders’ op. Hij vraagt zich af waarom. ‘Is het een vorm van praktisch denken: toen is toen? De superioriteit van de uiteindelijke overwinnaar? Of speelt er nu nog steeds, ondanks een territorium van twee miljoen vierkante kilometer en een kwart miljard inwoners, een gebrek aan zelfvertrouwen mee?’
Een groter vraagstuk dat hij opwerpt, zij het minder impliciet, is dat waarop contacten en vriendschappen uiteindelijk zijn gebaseerd. Op gezamenlijke interesses, het delen van lief en leed of het nastreven van dezelfde doelen in het leven? Blijkbaar niet altijd. Ruys en Djaman delen vooral herinneringen aan vorige ontmoetingen, ze zijn naar elkaar toegegroeid, kunnen zwijgend naast elkaar zitten zonder dat het ongemakkelijk wordt. Ze staan midden in het leven, maken juist geen grootse plannen en observeren hun omgeving zonder te oordelen. Djaman bezit duidelijk niet het reislustige van Ruys, maar een enkele keer gaan ze samen op pad, zoals wanneer Ruys op zoek is naar sporen van de schrijver Willem Walraven.
Waarschijnlijk interesseerde het je überhaupt niet erg waarom ik ergens heen wilde. Zolang ik maar tevreden was. En als je louter en alleen voor mijn plezier je regio uit moest, zoals in dit geval, zul je zo’n trip als werk hebben beschouwd, een klusje dat een gastheer niet kan weigeren. Maar daarna wel weer als de wiedeweerga terug naar huis.
Het blijkt uiteindelijk lastig te kunnen aangeven wat hun vriendschap precies inhoudt, misschien is het juist wel waardevoller als dat niet kan. Het is een gevoel, of zou het iets met de stille kracht te maken hebben die in Indonesië onderdeel is van het dagelijks leven?
De Madurese vriend blijft je constant verleiden verder te lezen. De lezer reist mee, wacht samen met Ruys op de bus die door het landschap toert, zonder dat er grote dingen gebeuren. De kracht zit hem in de herinneringen aan zijn andere reizen en ontmoetingen met passanten en bekenden die de schrijver verweeft in deze laatste reis naar Pasir Putih. Gedetailleerd beschrijft hij het land, de mensen, zijn eigen gedachtes. Hij stelt de aankomst deze keer bewust uit, Djaman zal namelijk niet meer op hem staan te wachten, omdat hij er niet meer is. Maar juist doordat Djaman door het verhaal heen met ‘je’ en ‘jij’ aangesproken wordt, is hij steeds aanwezig. Een verfijnde melancholie klinkt overal in door, een aangename weemoedigheid om wat voorbij is, maar daardoor des te meer gekoesterd wordt.
Arjen van Meijgaard
Kees Ruys – De Madurese vriend – In de Knipscheer, Haarlem. 322 blz. € 23,50.