Recensie: Yoko Ogawa – Het onvergetelijke jaar van Tomoko
Per nijlpaard naar school
Geheimzinnige oude huizen met veel kamers en excentrieke bewoners. En in het geval van Het onvergetelijke jaar van Tomoko, de nieuwe roman van Yoko Ogawa, een dwergnijlpaardje als huisdier. Klinkt als een jeugdboek van enkele decennia geleden. En die sfeer hangt ook wel enigszins in dit vriendelijke, poëtische boek, waarin een volwassen vrouw terugblikt op een betoverend jaar in zo’n oude villa, waar iedereen zijn of haar plaats kende en zich daar kennelijk niets bij afvroeg.
Yoko Ogawa kreeg in Nederland bekendheid met de begin jaren negentig geschreven en in 2021 in het Nederlands vertaalde dystopische roman De geheugenpolitie, waarin een totalitair regime steeds meer voorwerpen laat verdwijnen en de inwoners zich daardoor steeds minder kunnen herinneren. Met een hoofdrol voor literatuur, want daardoor zijn mensen in staat zich te verzetten. De nu verschenen nieuwe roman is beslist lichtvoetiger, maar raakt niettemin tal van hedendaagse en tijdloze kwesties.
Tomoko, een nog jong meisje, wordt voor een jaar gestald bij een oom en tante, omdat haar moeder na de dood van haar vader een opleiding gaat doen, aangezien ze eerder nooit die kans heeft gehad. Daarmee hoopt ze beter in staat te zijn het hoofd financieel boven water te houden. Tomoko verbaast zich over de enorme rijkdom in de raadselachtige villa. Er hangen kroonluchters en schilderijen en er is personeel dat de familie alle dagelijkse zorgen uit handen neemt. In de grote tuin is een vijver voor Pochiko, het huisdier, dat later een dwergnijlpaardje blijkt te zijn en waarmee haast als een medemens wordt omgegaan:
Nog het minst leek ze op een nijlpaard in haar gelaatstrekken. Haar gezicht was niet onbehouwen, maar scherpomlijnd. Haar neusgaten en haar mond waren van bescheiden omvang en vooral haar ogen en oren leken er louter als excuus aan toegevoegd. Je kon eigenlijk stellen dat haar staart, poten en gezicht maar aanhangsels waren en dat bijna haar hele wezen zat samengebald in die ronde romp.
Tomoko krijgt vooral te maken met Mina, een mager, ziekelijk meisje, dat zelfs niet naar school kan lopen. Daartoe wordt Pochiko ‘gezadeld’, die haar rustig en liefdevol vervoert. Voor de jonge gast in het huis is er altijd Fressy, een radiumfrisdrank, uit de grote fabriek, waar oom de baas is. De inwonende oma Rosa blijkt een Duitse achtergrond te hebben, waarmee Europese spullen en gebruiken het huis konden binnenkomen.
Tijdens een soort hoogtezonsessies, kunnen de twee meisjes hun diepste gedachten aan elkaar kwijt. Ze worden vriendinnetjes en Tomoko raakt daarbij onder de indruk van de wijsheid van Mina, die de wereld een beetje naar zich toehaalt door de kleurige etiketjes op luciferdoosjes aandachtig te bekijken en er verhaaltjes bij te schrijven. In dromerige gedachten zweeft Tomoko door het bijzondere jaar, 1972, waarin echter ook de Olympische Spelen in München plaatsvonden en de Palestijnse terreurbeweging Zwarte September de Israëlische ploeg gijzelde en vermoordde.
Ogawa vertelt op verschillende plaatsen in de roman onuitgesproken over wezenlijke zaken als klassentegenstellingen en kansenongelijkheid. Soms zijn de ongelijke kansen een gevolg van iets wat buiten ieders schuld ligt, zoals de slechte gezondheid van Mina, maar vaak heeft het meer te maken met maatschappelijke keuzes. Oom is vaak van huis, lijkt er buitenshuis een tweede leven op na te houden, diens grote zoon Pyuichi studeert succesvol in het buitenland, terwijl tante, oma en Mina het huis nauwelijks uitkomen. En de huishoudelijke hulpen mevrouw Yoneda en meneer Kobayashi worden weliswaar erg gewaardeerd, maar ze doen tot hun dood bescheiden en volgzaam hun nederige werk.
Net als in De geheugenpolitie, onderstreept Ogawa opnieuw de grote waarde van literatuur. Dat komt in deze nieuwe roman onder meer tot uiting in Tomoko’s bezoekjes aan de bibliotheek, waar de man achter de balie zeer onder de indruk is van haar kennis en wijsheid op zo jonge leeftijd, terwijl zij alleen maar boeken haalt voor de astmatische Mina, die haar er veel over vertelt. Waarmee Ogawa subtiel laat doorklinken dat degenen die geen ziekte kennen gemakkelijker gezien en daarmee erkend worden dan de misschien wel grotere talenten zonder deze mogelijkheden.
‘Dat een jonge tiener zich kan inleven in een oude man die bang is voor de dood, verbaast me.’ Meneer Tokkuri boog voorover, staarde me aan van achter de balie en glimlachte. […] ‘Ik voel me vereerd dat een schrander meisje als jij gebruikmaakt van deze bibliotheek.’
Ook nadat ik mijn ogen had neergeslagen, wist ik dat meneer Tokkuri zijn blik op mij gericht hield. […]
Alsjeblieft, kijk me niet zo aan, herhaalde ik een paar keer in mijn binnenste. Ik verdien je lof niet. Ik heb het boek aan de kant gegooid zonder ook maar een pagina te lezen. Al wat ik zojuist zei, heeft Mina me verteld. […] Degene voor wie jouw glimlach echt is bestemd, is een klein meisje dat nog niet eens op de middelbare school zit en ze bevindt zich in een huis op een berg. […]
Het meanderende verhaal over monter in het leven staan, is opgedeeld is korte hoofdstukken zonder dat die indeling veel betekenis heeft. Het oude hoofdstuk loopt steeds naadloos over in het nieuwe. Opvallender zijn enkele korte intermezzo’s, waarin Ogawa existentiële thema’s aansnijdt en er zelfs engelen bijhaalt. Dan zijn we achter in het boek bij de vraag gekomen, wat er met alles en iedereen gebeurt na verloop van tijd. Het geeft dit poëtische verhaal andermaal onverwachte diepgang.
André Keikes
Yoko Ogawa – Het onvergetelijke jaar van Tomoko. Vertaald door Luk Van Haute. Cossee,Amsterdam. 304 blz. €24,99.