De allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie

‘Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten’, ‘De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining’ en ‘Ik ween om bloemen in den knop gebroken’. Dit zijn de beginregels van drie van de bekendste sonnetten uit de Nederlandse literatuur. Ze zijn van de hand van Willem Kloos, die kunst definieerde als ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ en die praktiserend wat hij predikte uiterst sensitieve gedichten schreef. Het waren echter niet alleen edele gevoelens waaraan hij lucht gaf in zijn poëzie. Ook woede vond in zijn verzen een weg naar buiten. Hij werd daarmee de belangrijkste dichter van een niet altijd even hooggewaardeerd genre: het scheldsonnet. Een voorbeeld daarvan is onderstaand sonnet dat werd geschreven voor Frederik van Eeden, alias Cornelis Paradijs, die de gevoelige Kloos anderhalf jaar daarvoor een poets had gebakken die onvergeeflijk bleek.

Op 20 februari 1892 lopen Willem Kloos en dichter-kunstenaar Jan Veth door de Archipelbuurt in Den Haag. Ze zoeken de Malakkastraat. Het is koud en het sneeuwt. En Kloos is niet in een opperbest humeur. Hij vindt dat hij iets goed te maken heeft wat zijn collega Frederik van Eeden heeft verprutst. Van Eeden en hij zitten samen in de redactie van het tijdschrift De nieuwe gids. Van Eeden heeft een ingezonden manuscript geweigerd en teruggestuurd naar de schrijver, terwijl Kloos van mening is dat er juist uit gepubliceerd zou moeten worden. Kloos heeft besloten om de schrijver van het manuscript op te zoeken op zijn adres in Den Haag. Zijn naam is Lieven Nijland.

Een dag eerder heeft Kloos zijn onvrede met de gang van zaken kenbaar gemaakt in een brief aan Van Eeden:

Beste Free, Ik begrijp van je briefje, zoeven ontvangen, hoegenaamd niets. Waarom stuur je kopij, die je zelf met ‘mooi’ kwalificeert terug?  Zo’n overvloed van goede literaire stukken hebben we waarachtig niet dat we bruikbare kopij kunnen afwijzen.
Bovendien keur ik het af, dat terwijl ik met N. in correspondentie ben over zijn inzending, jij opeens zonder mij te raadplegen den boel terugstuurt. Dat zou ik in jouw zaken immers ook niet doen!

Het gemoedelijke ‘Free’ in de aanhef van de brief is een overblijfsel uit betere tijden. Kloos en Van Eeden kennen elkaar op dat moment al elf jaar. Hun eerste ontmoeting vond plaats in 1881 in het gebouw De Eensgezindheid in Amsterdam tijdens de oprichtingsbijeenkomst van literair genootschap Flanor, een groep idealistische jongelingen die besloot bijeenkomsten te gaan organiseren om zich bezig te houden met de fraaie letteren. Onder hen bevinden zich ook Frank van der Goes en Willem Paap. Het zijn Van Eeden, Van der Goes, Kloos en Paap die vier jaar later, op 1 oktober 1885, samen met de wat jongere Albert Verwey het eerste nummer van De nieuwe gids van de drukpers laten rollen. Dit tijdschrift zou in de jaren daarna uitgroeien tot het podium van de meest invloedrijke literaire stroming van de negentiende eeuw, die van de Tachtigers.

Aanvankelijk lijken Kloos en Van Eeden het redelijk goed met elkaar te kunnen vinden. Ze publiceren hun wederzijds gewaardeerde proza, poëzie en artikelen in De nieuwe gids en schrijven elkaar lange brieven waarin ze de meest intieme onderwerpen met elkaar bespreken. Van Eeden, die ook psychiater is, analyseert Kloos’ geestesgesteldheid en geeft hem zelfs kosteloos doktersadviezen. De bohemienne, zelfvernietigende levensstijl van Kloos gaat Van Eeden echter steeds meer tegenstaan. Van Eeden heeft als arts een zeer drukke baan waarmee hij een goede boterham verdient. Kloos houdt zich meestentijds ledig met lanterfanten en zit immer in geldnood.  In mei 1990 schrijft Van Eeden aan Kloos: ‘Ik ben toch benieuwd te weten wat je eigenlijk zo’n helen dag uitvoert. Heb je wel eens opgelet dat er vierentwintig uren in een dag gaan, waarvan er zestien overschieten als je er acht verslaapt?’

Ook in bredere zin worden de verhoudingen tussen de schrijvers van De nieuwe gids er in de loop der jaren niet beter op. De belangrijkste splijtzwam is het opkomende socialisme. Frank van der Goes raakt geheel in de ban van de nieuwe, marxistische ideeën over hoe de samenleving moet worden vormgegeven. Zijn opstelling botst volkomen met die van andere auteurs zoals Lodewijk van Deyssel die zelfs vindt dat men zich als kunstenaar tegen het socialisme te weer moest stellen. Frederik van Eeden schaart zich aan de kant van de socialisten. Dat komt onder meer tot uitdrukking in een open brief aan de Russische tsaar, die hij in 1890 publiceert in De nieuwe gids. Met name Kloos steekt zijn afkeuring van dit epistel niet onder stoelen of banken.

En dan dient zich in januari 1891 ineens die mysterieuze Lieven Nijland aan. Het eerste stuk dat hij instuurt ter publicatie is een zeer negatief artikel over het werk van Van Eeden. Het is een ingezonden brief aan Van Eeden zelf waarin hij beticht wordt van onoprechtheid in heel zijn literaire werk. Nijland neemt geen blad voor de mond en verwijt Van Eeden dat deze voornamelijk ‘zeer veel onbeduidende prullen’ heeft vervaardigd. Kloos leest het artikel en schrijft aan Van Eeden: ‘Ik ben natuurlijk tegen de plaatsing, als jij er niet nadrukkelijk op staat, dat het geplaatst worde.’ Tegen de verwachting van Kloos in antwoordt Van Eeden dat hij juist vóór plaatsing is. Hij schrijft: ‘Ik heb ’t liever bij ons dan ergens anders en bij ons geweigerd.’ Van Eedens wens wordt geëerbiedigd. Nijlands ingezonden brief wordt opgenomen in De nieuwe gids.

Na publicatie van het stuk over Van Eeden komt er opnieuw kopij van Lieven Nijland binnen. Ditmaal zijn het fragmenten uit een roman waar Nijland aan werkt. Kloos is ervan onder de indruk. Hij schrijft aan Nijland: ‘wat ik ervan gelezen heb, interesseert mij zeer’. En hij stuurt ook een bericht aan Van Eeden:

ik heb gisteren den gehelen avond gebruikt om het fragment dat ik ontving te bestuderen, en o wat was dat een vreemd geval. ’t Was soms precies of jijzelf het geschreven had, stijl, gedachten, manier van de dingen te verbeelden. Soms hele mooie einden en dan weer matter en vager gedeelten. (…)
Ik kan mijn verbazing nog niet op, met dit manuscript voor ogen, wáárom die man tegen jou komt te schrijven. Ik heb je adviserende hulp hier zeer nodig.

De hulp waar Kloos om vraagt komt er niet. Tot zijn ongenoegen neemt Van Eeden eigenhandig de beslissing het manuscript terug te sturen. Aan Kloos schrijft hij: ‘Ik vind het mooi, te mooi om mee te knoeien.’ Kloos begrijpt er niets meer van. Hij stuurt nog diezelfde dag een brief aan Lieven Nijland om hem namens de redactie zijn excuses aan te bieden. In die brief kondigt hij aan dat hij Nijland de volgende dag wil komen opzoeken op zijn adres in Den Haag. Hij wacht de reactie niet af.

Het sneeuwt nog steeds als Kloos en Veth hun bestemming bereiken. Op nummer 23 bevindt zich een vier verdiepingen tellend herenhuis in de gesloten gevelrij van de Malakkastraat.  Er wordt opengedaan door een jonge vrouw met een Duits accent. Kloos vraagt of hij de heer Nijland mag spreken.
‘Die is niet thuis.’
‘Weet u niet wanneer meneer thuiskomt?’
‘Nee. Hij komt soms in drie dagen niet thuis. Hij is veel op reis.’
Kloos stelt nog enige vragen aan de Duitse vrouw en druipt dan teleurgesteld af. De antwoorden die hij heeft gekregen zijn bijzonder onbevredigend. Hij heeft nog steeds geen idee wie die mysterieuze Lieven Nijland is en excuses maken blijkt al helemaal onmogelijk. Na ongeveer tien minuten belt Jan Veth aan. Opnieuw doet de vrouw met het Duitse accent open.
Veth vraagt: ‘Ja, wat doet hij heel de dag?’
De vrouw antwoordt: ‘Dat weet ik niet. Hij is niet thuis. Reist veel’.
Als Kloos aan het einde van zijn Haagse avontuur terugreist naar Amsterdam is voor hem het raadsel rond Lieven Nijland alleen maar groter geworden.

Een dag na het tevergeefse bezoek aan de hofstad gaat Kloos eten bij Frederik van Eeden en zijn vrouw Martha. Wat hij dan te horen krijgt overtreft zijn stoutste verwachtingen: Van Eeden biecht op dat hij zélf Lieven Nijland is. Hij legt vervolgens aan Kloos uit waarom hij de twee stukken onder de schuilnaam heeft opgestuurd. Het komt allemaal voort uit de twijfel waaronder hij in de voorafgaande periode geleden heeft. Omdat hij wilde peilen hoe er door de overige redactieleden van De nieuwe gids over hem werd gedacht, heeft hij in eigen persoon de negatieve tekst over zijn werk en zijn persoon geschreven. Toen dat was gepubliceerd, wilde hij op dezelfde manier de redactionele visie op zijn roman in wording achterhalen. Hij heeft een bewonderaarster, genaamd Jeannette Voorbeytel, gevraagd de teksten over te schrijven, opdat zijn handschrift hem niet zou verraden. En Jeannette Voorbeytel heeft het correspondentieadres in de Malakkastraat voorgesteld. Het is het adres van een dame die zij fräulein Biesterfeldt noemt. Ook deze dame is in het complot betrokken. Zij moest Kloos ontvangen aan de deur bij zijn bezoek aan Den Haag.

Kloos is volledig van zijn stuk gebracht. Hij kan niet geloven dat zijn oude makker hem bijna twee maanden achtereen zo zonder scrupules om de tuin heeft geleid. Hij realiseert zich bovendien dat er een hele samenzwering tegen hem is opgezet. Wekenlang hebben achter zijn rug om meerdere onbekenden zich voor het karretje van Van Eeden laten spannen om hem een loer te draaien. Kloos wil zich ten opzichte van Van Eeden aanvankelijk niet laten kennen. Maar Jeannette Voorbeytel krijgt twee dagen later een brief waarin Kloos zijn minachting op zeer cynische wijze laat blijken en die Jeannette Voorbeytel tot wanhoop drijft.

Het sonnet laat zien dat Kloos ruim anderhalf jaar later nog steeds boos is op Van Eeden. In het eerste kwatrijn omschrijft hij hem als een op succes beluste ijdeltuit. Daarmee trekt hij Van Eedens literaire oprechtheid in twijfel. In het tweede kwatrijn verwijt hij zijn voormalige vriend dat deze niet midden in het leven staat en te veel op de centen is. Hiermee roept hij herinneringen op aan die oude, aanmatigende brief waarin Van Eeden hem verweet dat hij de hele dag niets uitvoerde. In het sextet stipt Kloos Van Eedens complexe relaties met verschillende vrouwen aan. Hij begrijpt ze niet, zegt hij. Dat moet de psychiater Van Eeden bijzonder gekwetst hebben.

Het sonnet verscheen in De nieuwe gids nummer 9 in het jaar 1893, samen met een groot aantal andere scheldsonnetten, onder meer gericht aan de overige redactieleden van het tijdschrift. Niemand van hen kon Kloos op dat moment meer tegen zichzelf in bescherming nemen. Ze waren inmiddels allemaal al opgestapt. Negentwintig jaar na wat is gaan heten de Lieven Nijland-affaire schreef Frederik van Eeden in zijn dagboek dat ‘het conflict met Kloos’ behoorde tot de ‘grote dingen in een klein kort leven.’ En Kloos bleef boos, tot aan zijn dood in 1938.

In 1895 gaf Lodewijk van Deyssel een verklaring voor de korte vervaltijd van de eerste redactie van De nieuwe gids: ‘De Nieuwe-Gidsschrijvers, essentieel verschillend in geestelijke genealogie en constitutie, hadden alleen het negatieve gemeen: de ontkenning der voorafgaande literatuur’. Dat het anders moest was ze duidelijk. Maar hoe? Daar zijn ze het nooit over eens geworden.

Ronald Ohlsen

Jan Fontijn – Tweespalt: Het leven van Frederik van Eeden tot 1901. Querido, Amsterdam.
G.H. ’s Gravesande (red.) – Het conflict tusschen Willem Kloos en Frederik van Eeden: De quaestie Lieven Nijland. Stols, Den Haag.
G.H. ’s Gravesande (red.) – De geschiedenis van De Nieuwe Gids: Brieven en documenten. Van Loghum Slaterus, Arnhem.
Bart Slijper – In dit gevreesd gemis: Het leven van Willem Kloos. Bert Bakker, Amsterdam.
De scheldsonnetten van Kloos zijn opgenomen in diens bundel Verzen en te lezen op https://www.dbnl.org/tekst/kloo003verz01_01/index.php. Het sonnet ‘Aan ellende’s dichter’ is nummer CXXVII.