Leve het grensoverschrijdend gedrag

Het zijn barre tijden voor ware vrijdenkers en rebellen. Elk woordje wordt gewogen op een goudschaaltje. En dan nog. Dichteres en prozaïste Delphine Lecompte laat in haar nieuwste semi-autobiografische boek, Wilde brieven aan woestelingen, andermaal doorklinken dat het tegenwoordige rigide streven naar een mensheid van louter modelkinderen de dood in de pot is. Zonder een zekere dosis onaangepastheid en grensoverschrijdend gedrag zal de toekomst verstikkend en onleefbaar zijn.

In 1999 schreef Charlotte Mutsaers in haar bundel Zeepijn dat ze, mocht een gemene lustmoordenaar mooie schoentjes dragen, gewoon moest mogen vinden én zeggen dat het mooie schoentjes zijn. Zonder de verplichting éérst te moeten zeggen dat die moordenaar niet deugt. Lecompte zit op een vergelijkbare lijn, maar is nog een stuk extraverter. Zij doet je bladzijde na bladzijde inzien dat de mens een onberekenbaar en vaak onredelijk wezen is, dat vaak in de fout gaat, inconsequent en leugenachtig kan zijn. Bovendien een dier dat stikt van de neuroses, angsten en perversies, maar ondanks of juist dankzij al die buitenissigheden tot de wonderlijkste en prachtigste werken in staat is. Uit de brief aan Iggy Pop:

Het liedje ging over mij.
Maar het ging ook over de bipolaire visser, over de Zweedse ex-hoer Sandra, over de gokverslaafde parkietenkweker, over de versleten ex-bokser, over de godsdienstwaanzinnige Bertrand, over de suïcidale aardbeiblonde poetsman Mario, en zelfs over de anorectische knettergekke venijnige Rita, die een Litouwse voddenraper had vergiftigd.
Het ging natuurlijk in de eerste plaats over jou, Iggy Pop.
Het ging alleszins niet over de goedbedoelende vage onverschillige verpleegkundigen of over de kwieke zalvende joviale ergotherapeuten.
(…)
Jij zong voor de gekken, de misfits, de sukkels, de landlopers, de dronkaards, de pyromanen, de sletten, de scheepsherstellers, de stropers, de dromers en de havelozen.

In haar succesbundels Beschermvrouwe van de verschoppelingen I en II, becommentarieerde ze de wereld al op de van haar bekende manier vol barokke tussenwerpsels, rijen adjectieven en bloemrijke afdwalingen. Een planeet bewoond door gewone mensen, wat in haar literaire universum zowel een ‘korzelige combattieve bewonderenswaardige erudiete Servische varkenshouder’, een ‘necrofiele tegellegger’ of een ‘protserige nerveuze koudbloedige ironische neuzelende intellectueel’ kan zijn. In deze nieuwe bundel richt ze zich uitgebreid tot een groot aantal van haar idolen, de een nog excentrieker dan de ander.

Lecompte, opgegroeid bij haar grootouders in De Panne aan de Belgische kust, moet daar heel wat wonderlijke types hebben ontmoet. Anders dan in Nederland, zijn de mensen er nog veel meer individuen met een eigen karakter en eigen standpunten, in veel mindere mate exemplaren van een door marketeers bedachte soort. Dit klinkt door in haar werk met deels gefictionaliseerde vogels van heel verschillende pluimage dat ook de Belgische verbondenheid met het stripverhaal onderstreept.

In de Beschermvrouwe-bundels richtte de deels fictieve Lecompte zich al geregeld tot bekende mensen die haar in positieve of negatieve zin waren opgevallen. Dit boek bestaat louter uit brieven aan culturele grootheden die het juist door hun verregaande onaangepastheid ver gebracht hebben. ‘Gave brave nobele fatsoenlijke kleinburgerlijke mensen zeggen me niets’.

En dat is te merken in de maar liefst 56 epistels, waarin ze onder anderen Sinéad O’Connor, Roman Polanski, Edith Piaf, Willem Kloos, Jezus Christus en Ozzy Osbourne aanschrijft en in één moeite door analyseert, bewierookt en bekritiseert. Want ook levende en dode idolen zijn natuurlijk gewoon mensen (geweest) met al hun gebreken en afwijkingen, waarzonder ze slechts onbeduidende en kleurloze stervelingen zouden zijn gebleven. Uit de brief aan Serge Gainsbourg:

Obscene eloquentie.
France Gall beweerde dat je haar in het ootje had genomen. Ze wist niet dat ze een liedje over orale seks had opgenomen, over fellatio.
Ocharm.
France Gall was ‘slechts’ 18 jaar.
Maar je zingt toch ook over cunnilingus, en hoe!
Poëtisch, cru, poëtisch, cru, poëtisch, cru, poëtisch, cru,
Poësie grand cru.
(…)
Eindelijk een ode aan cunnilingus.
Toen reeds een liedje over beffen: 1960!
Het veroorzaakte geen ophef.
Iedereen wist wat je bedoelde in de jaren zestig.

In elk schrijven van Lecompte keren bekende types en thema’s terug, onder wie haar overheersende theatrale genadeloze manipulatieve veelgeplaagde moeder, maar ook haar eigen fobieën, eczeem, mateloosheid, onrust, zelfhaat, begeerte, afgunst, zwartgalligheid en suïcidaliteit, waarmee het geheel toch een eenheid wordt. Echter wel een die zich absoluut niet bladzijde na bladzijde laat lezen. Dan gaat al snel de magie verloren en worden al die exuberante kreten en benamingen je te veel. Maar zoiets doe je natuurlijk ook niet met de telefoongids, de Bijbel of het Groot Gezinskookboek.

Een Lecompte leg je, net als haar eerdere bundels, binnen handbereik voor als je het bestaan even te zwaar opvat, de mensen om je heen te serieus neemt of de maag weer eens opspeelt tijdens het lezen van het ochtendblad. Dan kun je haar ondubbelzinnige exclamaties en impliciete systeemkritiek goed gebruiken. Want anders dan bijvoorbeeld iemand als Marian Donner met haar Zelfverwoestingsboek, neemt Lecompte zelfs het antidotum tegen de alomtegenwoordige maatschappelijke correctheid niet al te serieus. En juist dat maakt haar boodschap des te trefzekerder.

André Keikes

Delphine Lecompte – Wilde brieven aan woestelingen. Borgerhoff & Lamberigts, Gent. 440 blz. € 27,99.