Recensie: Jan Siebelink – Koning Cophetua en het bedelmeisje
De onderstaande recensie van Koning Cophetua en het bedelmeisje verscheen voor het eerst in 1983.
Spektakel uit onmacht
Homoseksualiteit, incest, alcoholisme, travestie, seniliteit, masochisme, exhibitionisme, sadisme: het zijn deze vormen van menselijk gedrag die Jan Siebelink als smaakmakers heeft gebruikt in het troebele soepje dat hij met zijn nieuwste verhalenbundel zijn lezers voorzet. De bundel heet Koning Cophetua en het bedelmeisje en er komt, om met Gerard Reve te spreken, ‘weer geen normaal mens in voor’.
Zo is de hoofdpersoon uit ‘How high the moon’, overigens nog niet eens het slechtste verhaal uit de bundel, een in snel tempo dementerende bejaarde. Hij is na de dood van zijn vrouw ondergebracht in een pension en gaat zich tot grote ergernis van zijn helleveeg van een dochter steeds onmogelijker gedragen. Als de dochter haar wekelijkse bezoek brengt, trekt hij zijn smerigste kloffie aan, maar de rest van de week ontpopt hij zich als een charmante oude heer in ‘Palm Beach-kostuum’ die de andere pensiongasten gulle attenties bewijst.
Ook de pensionhouder, een inhalige godsdienstfanaticus wordt niet vergeten. Deze krijgt uitzonderlijk hoge bedragen dragen op zijn rekening gestort. Na enige tijd verruilt de oude man zijn Palm Beach-kostuum voor een jurk, wast zich niet meer en laat tot overmaat van ramp bij een bezoekje aan twee invalide dames zijn geslachtsdeel zien. Het verhaal krijgt een spectaculair einde als de pensionhouder, bang geworden dat de dochter er achter komt waar het geld van haar vader is gebleven, zijn pension in brand steekt en met de stervende oude man in zijn armen in de vlammen omkomt.
Aan de hand van dit verhaal laat zich goed illustreren wat mijn bezwaren tegen de hele bundel zijn. Siebelink heeft een onmiskenbare voorkeur voor het beschrijven van de bizarre en pathologische kantjes van de menselijke geest, iets wat hij gemeen heeft met Willem Brakman, die in de moderne ziekten van deze tijd een ideale stof tot schrijven ziet: ‘Een kosmos van bizarre subjectiviteiten, een ware epiek van stoornissen waaiert hier open, waard om in het licht te worden getild door een hieraan dienstbaar gemaakte literatuur’. Brakmans voorkeur voor onderwerpen als ziekte, dood en verval neem ik echter serieuzer dan die van Siebelink, die zich beperkt tot het schilderen van de spectaculaire verschijningsvormen ervan. Het is waarschijnlijk ook niet toevallig dat Siebelink het verhaal ‘How high the moon’ niet vanuit het perspectief van de oude man heeft geschreven: het gaat hem kennelijk niet om een analyse of zelfs maar een exploratie van de pathologie, maar enkel om exploitatie. Siebelink blijft aan de oppervlakte en is daarom ook gedwongen zijn toevlucht te nemen tot dramatische wendingen. Niet zelden eindigen de verhalen in deze bundel met moord, zelfmoord of een verkrachting. Het spektakel van de onmacht.
Ik begin zo langzamerhand te vrezen dat ook Siebelinks neiging tot overdadige symboliek op rekening van diezelfde onmacht geschreven moet worden. Weliswaar heeft hij zich deze keer in de meeste verhalen wat ingehouden, maar waar hij dat niet heeft gedaan (in het titelverhaal met name) is het meteen ook weer bij de wilde beesten af. De titel verwijst naar het schilderij ‘King Cophetua and the beggarmaid’ van Burne-Jones, dat een tafereel uitbeeldt uit de legende van de Afrikaanse koning die verliefd wordt op een bedelmeisje en met haar trouwt. De hoofdpersoon uit het verhaal van Siebelink, Samuel, is gefascineerd door het schilderij en bezig een verhaal te schrijven met dezelfde titel. Zijn vriendinnen sleept hij mee naar de Tate Gallery in Londen waar het schilderij hangt. Hun reacties worden door hem zo nauwkeurig mogelijk vastgelegd en moeten het materiaal vormen voor zijn verhaal. Belangrijk is echter ook een interpretatie van het schilderij in een gedicht van Bloem, waarin het meisje zich, uit angst om haar onafhankelijkheid te verliezen, van de koning ontdoet. Van de twee vriendinnen die Samuel er op nahoudt, gedraagt de een, Hermione, zich conform de interpretatie van Bloem. Ze onttrekt zich aan Samuels liefde en kiest voor de vrijheid (in de gestalte van de coach van haar roeivereniging Nereus). De ander daarentegen, Maria, is een en al slaafse bewondering en stoot daardoor Samuel van zich af. Aan het eind van het verhaal wordt ze door hem vermoord. Als Siebelink zich had beperkt tot dit liefdesverhaal had het misschien nog wel iets kunnen worden. Een verhaal over de onmogelijkheid van menselijke relaties, over ‘Eeuwig zoeken, eeuwig vermijden’. Of zoiets. Siebelink heeft zijn verhaal echter dermate volgestopt met allerlei diepzinnige dialogen over de taak van de schrijver in de samenleving, de mens die uit de geschiedenis valt en wat niet al, dat onmogelijk meer valt vast te stellen waar het nu eigenlijk over gaat. Een waar rookgordijn van symbolen moet er ten slotte voor zorgen dat het gebrek aan samenhang en aan een duidelijke opzet aan het oog van de lezer wordt onttrokken. Slechte filmers smeren zo vaseline op de lenzen van de camera.
Everhard Huizing
Jan Siebelink – Koning Cophetua en het bedelmeisje. Meulenhoff, Amsterdam.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 5 april 1983.