Recensie: Javier Marías – Jouw gezicht morgen
De taal als benadering
Nieuw werk van Javier Marías (1951-2022) komt er natuurlijk niet meer. Zijn laatste roman was Tomás Nevinson, daarvoor kwam Berta Isla. Maar hij vestigde eigenlijk al veel eerder zijn naam als kandidaat-Nobelprijswinnaar, vooral dan met zijn trilogie Jouw gezicht morgen, waarvan de delen apart werden gepubliceerd onder de titels Koorts en dans (2005), Dans en droom (2006) en Gif en schaduw en afscheid (2009).
Uitgeverij Meulenhoff achtte de tijd blijkbaar rijp om de hele trilogie te bundelen in één nieuwe uitgave. Laat me vooraf toch even opmerken dat ik dat om praktische redenen geen goed idee vind. Het resultaat is namelijk een enorme turf die je niet mee kunt nemen om pakweg in de trein te lezen. Het is zelfs niet mogelijk om het boek enigszins comfortabel op je schoot te laten rusten, want het bakbeest weegt een halve ton. De trilogie is weliswaar prachtig uitgegeven met een leeslintje erbij en dies meer, maar met welk doelpubliek in het achterhoofd? Bibliofiele kasteelheren die hun boeken op zware eikenhouten leesstandaarden zetten?
Maar goed, het gaat natuurlijk over de inhoud. De plot van de hele trilogie toelichten is natuurlijk onbegonnen werk, maar wie al bekend is met Tomás Nevinson of Berta Isla, zal meteen een aantal personages herkennen. Het zijn namelijk allemaal spionageromans, maar dan niet met spectaculaire achtervolgingen, casino’s, explosies en andere Bond-clichés, al knipoogt Marías bijvoorbeeld weleens naar Ian Fleming. Voor Marías was het spionagemilieu veeleer een uitvergroting of overdrijving van het gewone, alledaagse leven, zeg maar een voorwendsel om menselijke gedragingen zeer gedetailleerd te kunnen bestuderen en om zich te verdiepen in aartsmoeilijke morele dilemma’s, want dat zijn bijna altijd vaste ingrediënten van zijn boeken. Niet de zichtbare wereld, waarin mensen zich een imago aanmeten en bepaalde dingen zeggen of doen, interesseert Marías, want dat is een rookgordijn. Wie ze écht zijn, wat ze écht denken en voelen, in die schimmige wereld wil hij kunnen doordringen. Eenvoudig is dat kennelijk niet:
[…] eigenlijk gebeurt het maar heel zelden dat iemand letterlijk bedoelt wat hij zegt en zelfs wat hij denkt (als het een tamelijk helder geformuleerde gedachte is), bijna al onze zinnen zijn in feite op zich metaforisch, de taal is alleen benadering, poging, omhaal, zelfs de taal die gebruikt wordt door de meest lompe en ongeletterde personen
Hoofdpersoon van dienst in de trilogie is Jaime Deza, die zijn tijd verdeelt tussen Oxford, Londen en Madrid, en door ene Bertram Tupra wordt gerekruteerd voor de Britse geheime dienst. Niet toevallig, vermoedelijk, want Deza is begiftigd met een uitzonderlijk observatievermogen, geen detail lijkt hem te ontgaan:
Wheeler wierp een onderzoekende blik op het brandende uiteinde van zijn sigaar door dat dicht bij zijn oog te brengen, waarvan de metalige glans sterker was dan die van het gloeiende puntje; hij blies erop om het aan te wakkeren, zijn sigaar trok niet erg meer of hij deed alsof; en zonder me recht aan te kijken, een onverschilligheid veinzend die hij ongetwijfeld niet voelde, spoorde hij me aan door te gaan. Maar ook al liet hij zijn ogen niet zien, ik zag hoe hij zijn spierwitte, gladde wenkbrauwen optrok van genoegen, en in zijn stem ontdekte ik de ingehouden opwinding en nervositeit van iemand die een ander op de proef stelt en onderwijl al voorziet dat deze er goed doorheen komt (maar nog wacht met gekruiste vingers, zonder het te wagen victorie te kraaien).
Langs eindeloos veel omwegen – niet de bestemming doet ertoe bij Marías, maar de reis zelf – werkt hij langzaam toe naar een ontknoping. Onderweg houdt hij halt bij de Tweede Wereldoorlog, de Spaanse burgeroorlog, de bommencampagne van ETA, de gebroeders Kray uit de Londense onderwereld van de jaren zestig, noem maar op. Of gewoon bij het brute, dierlijke geweld waar zelfs een ogenschijnlijk beschaafde man als Jaime Deza toe in staat blijkt te zijn als de omstandigheden zich daartoe lenen:
Hij bracht zijn ongeschonden hand naar zijn kaak, naar die wang – het was de rechter – en keek me in paniek aan, met een angst die niet meer dierlijk maar atavistisch was, de angst van degene die niet weet of er nog meer klappen zullen vallen en hoeveel, want zo zijn de zwaarden en zo zijn de wapens die niet losgelaten of geworpen worden, de wapens die van dichtbij doden terwijl men het gezicht van het slachtoffer ziet […]
Ik zou graag kunnen melden dat de opvolging van Marías verzekerd is, maar ik vrees eerlijk gezegd dat hij de laatste echt grote Spaanse schrijver van zijn generatie was en zie bij de nieuwe lichting niet meteen een auteur die zijn niveau haalt, of dat van Rafael Chirbes.
Daan Pieters
Javier Marías – Jouw gezicht morgen. Uit het Spaans vertaald door Aline Glastra van Loon. Meulenhoff, Amsterdam. 1328 blz. € 49,99.
Ik vind dat bibliofiele kasteelheren die hun boeken op zware eikenhouten leesstandaarden zetten, best terug wat meer bedient zouden mogen worden. Leve de pretentie!
Een paar jaar geleden heb ik ‘Jouw gezicht morgen’ gekocht. 20 euro kostte het. Weliswaar zonder leeslint.
Overigens vind ik Berta Isla en Tomas Nevinson toch wel stukken beter.
Ik lees en herlees Marias. Jouw gezicht morgen nu voor de derde keer. Ik ben een snelle lezer en Marias dwingt mij rustig te lezen.
Correctie: mijn exemplaar is wel met leeslint en stijve kaft.