Recensie: Stefan Hertmans – De essays (1982-2022)
‘Met trouweloze lieven is het goed koffiedrinken later’
De schrijfrichtlijn om niet vaker dan één keer per jaar een naam als Foucault te laten vallen, gaat bij het recenseren van de essays van Stefan Hertmans niet op. In ‘Proust en de muziek’ schrijft Hertmans over patronen, muzikaliteit en het spel met de tijd in À la recherche du temps perdu het volgende: ‘Het nymfolepte karakter van de verteller, aanvankelijk geprojecteerd in een vreselijk breekbaar exotisme in de beleving van zijn eerste verliefdheid op Gilberte, lijkt sterk op een aquinistische betovering, op een streng ascetisch complex van uitgespaarde belevenissen en getranscendeerde zonden.’ Het is volstrekt onwenselijk om zo’n erudiete verzameling essays (proberen) te duiden in jip-en-janneketaal, maar een uitputtend beeld schetsen binnen de reikwijdte van een recensie is ook onbegonnen werk. Neem vooral de boeken zelf ter hand. Liefhebbers van literatuur, filosofie, muziek(theorie) en film kunnen zich genoeglijk in deze essays vastbijten.
De essays die Hertmans tussen 1982 en 2022 heeft geschreven, zijn verzameld in twee kloeke boekdelen, in totaal ruim 1300 pagina’s tellend, met essays over het werk van Marcel Proust, Thomas Mann, Euripides, verdeeld over vijftien secties, over filosofie, film, literatuur en maatschappelijke thema’s. Bijzonder interessant zijn de essays over ‘Thomas Manns cultuurkritiek’, over het verbinden van ideologie en emotie, of een beschouwing over Zizeks lacaniaanse denken. In ‘Ontrouw en patina’ beschrijft Hertmans hoe recensies na – zeg – tien jaar of meer worden ‘verraden door de tijd’. ‘Het is slechts aan de allergrootsten in de kritiek gegeven niet steeds schaamte en gêne te moeten voelen na een tiental jaar.’ Die veroudering is echter interessant, stelt Hertmans. ‘[H]et is de humus van onze cultuursociologie.’ Het vluchtige, de verouderde actualiteit, behoort na een paar decennia ‘tot de archeologie van het weten’. Het wordt het ‘goud van de geschiedenis’. Actualiteit wordt eerst achterhaald, daarna wordt het geschiedenis.
Het engagement is soms echter op het vervelende af. Lees bijvoorbeeld het selectief tolerante essay ‘Pleidooi voor een koffiekleurig Europa’. Hertmans wordt fel als hij sommige ‘gewone Vlamingen’, waartoe hij zelf overduidelijk niet behoort (‘sta ik niet bekend als elitaire, hoogdravende en “onleesbare” schrijver […]?’) xenofobie verwijt. Hij heeft het dan over ‘dat soort Vlamingen die nog geen stom woord met een vreemdeling gewisseld hebben, ze spreken dus over een probleem zoals de paus over seks’. Hij verwijt hen culturele luiheid en angst voor het onbekende. Er zit misschien wel een kern van waarheid in, maar Hertmans overdrijft de grootte van die groep en schaart praktisch iedereen die minder belezen is dan hij daaronder – een grote groep dus.
De zelfingenomenheid druipt ervan af. Er spreekt een afkeer van ‘de gewone man’ uit waardoor Hertmans geen haar beter is dan de racisten die hij veroordeelt. Hij veroordeelt indirect zijn eigen houding. Het enige verschil is dat hij een afkeer van – volgens hem – simpele, bange, domme mensen heeft.
De kleine burger die afkeer voelt voor een mensbeeld dat hem niet vertrouwd voorkomt, vindt een echo in de boze recensent die een te moeilijke, nieuwe of totaal ‘andere’ voorstelling of publicatie chagrijnig bespreekt.
Hertmans ziet ‘een logisch verband tussen wat mensen over kunst en literatuur denken en hoe ze over de multiculturele samenleving spreken.’ Het is exact dezelfde haatdragende houding richting een bepaalde groep. Alleen een andere groep. Het is fascinerend dat zo’n intelligent mens zo’n kolossale blinde vlek bij zichzelf niet wil opmerken. Een klassiek voorbeeld van de arrogantie van het intellect.
Dat is voor de lectuur van de essays geen enkel bezwaar. Ook dat getier wordt ooit de humus van de cultuursociologie. In het nawoord gaat Johan Reyniers in op de werking van essays. ‘Het essay verandert niet alleen de schrijver gedurende de act van het schrijven; het verandert ook de lezer tijdens de act van het lezen. […] [W]aar sta ik zelf, vraagt die zich af.’ Die vraag kan iedereen zich tijdens de lectuur van deze essays herhaaldelijk stellen.
Æde de Jong
Stefan Hertmans – De essays (1982-2022). De Bezige Bij, Amsterdam. 1392 blz. € 75.
Het stuk raakt me diep. Het heeft even geduurd tot ik reageerde, omdat ik erover na moest denken. Kan het zijn dat de recensent zich hier verschrikkelijk vergist en zelf de blinde vlek heeft die hij Hertmans verwijt? In alles wat ik van Hertmans heb gelezen en heb gehoord, zie ik een uitnodiging om samen te denken en samen te spreken over wat er om ons heen gebeurt. Er is een wezenlijk verschil tussen deze uitnodiging en het verwerpen van mensen op basis van hun etniciteit. De vluchteling kan niet zelf uit zijn vluchteling-zijn ontsnappen als hij hier aan de grens komt. Wij kunnen hem uitnodigen en hem van zijn vluchteling-zijn ontdoen door hem welkom te heten. De ‘kleine’ burger die volgens Hertmans te lui is om met de vluchteling te spreken, kan zelf zijn luiheid aan de kant schuiven en met de vluchteling in gesprek gaan. Dat hoeft niet in de verfijnde taal van Hertmans, maar dat kan een simpele vraag zijn: waar kom je vandaan en wat heb je meegemaakt? Hertmans sluit de ‘kleine burger’ niet uit. Die bestaat immers niet. Het is een abstract idee, om bepaald gedrag aan te duiden, namelijk bekrompen gedrag, gebaseerd op angst. Wat Hertmans wil zeggen is dat die angst kan verdwijnen als je met degene gaat praten voor wie je bang bent. Dat is het idee van buddy-to-buddy: dan zie je dat twee mensen elkaar kunnen verrijken. Ik vind het verschrikkelijk dat Hertmans hier beschuldigd wordt van een vergelijkbare houding als die racisten hebben. Racisten verwerpen mensen en sluiten de deur. Hertmans verwerpt een houding en nodigt uit.