Essay: Hannah Arendt – Het leven van de geest (19, slot)
Verbeelding als ‘in de diepte van de menselijke ziel verborgen kunst’
In Het leven van de geest richt Hannah Arendt zich op drie belangrijke processen in de geest: denken, willen en oordelen, aan welke ze allemaal een flink deel wijdt. Op een toegankelijke manier legt zij in woorden de geest bloot en deelt daarmee bijzondere inzichten die niet per se waarheid zijn, maar die inspireren om verder over na te denken. In deze serie licht ik daar enkele inzichten uit die te mooi zijn om niet te delen. Voor haar onderzoek naar ‘oordelen’ heeft Arendt zich verdiept in de filosofie van Kant. De vertalers hebben daarom in het laatste deel, dat ze niet meer heeft kunnen voltooien, haar dertien colleges over Kant opgenomen. Deze laatste aflevering betreft de tweede helft colleges van Kant, die gaan over hoe verbeelding en gemeenschapszin voorwaarden zijn om te kunnen oordelen.
Allereerst besteedt Arendt aandacht aan Kants opvattingen over revolutie. Kant is ervan overtuigd dat je alleen moreel kunt handelen als je met die handelingen in de openbaarheid kunt treden: handelingen die moreel ‘goed’ zijn, kunnen immers die openbaarheid verdragen. Bij een revolutie worden doorgaans de voorbereidingen in het geheim getroffen, waardoor die botsen met de gedachte dat zij de openbaarheid kunnen verdragen. Echter, als de vrijheid van meningsuiting in het geding komt, dan moet je toch weerstand kunnen bieden tegen dit ‘kwaad’ en dan zal je daar hoogstwaarschijnlijk bij betrokken raken. Soms heb je dus wel een conflict nodig om het goede te blijven handhaven. Dat conflict zorgt er uiteindelijk voor dat het kwade zichzelf vernietigt.
Het perspectief van de toeschouwer is hierbij beslissend. De handelende mens is altijd partijdig, omdat hij deelneemt aan de gebeurtenissen. De toeschouwer kan belangeloos toezien of de vrede wel gehandhaafd wordt. Een revolutie kan alleen gedoogd worden, als deze de hoop in zich draagt dat komende generaties in vrede zullen leven. Het individu heeft zijn eigen belangen, maar er zijn wereldburgers of ‘wereldbeschouwers’ nodig, die belangeloos kunnen beslissen of er sprake is van vooruitgang.
Maar hoe zit het met die toeschouwer? Is hij dezelfde als de ‘wijze’ die uit de grot van Plato klimt om bij het licht te komen, om vervolgens vanuit dat licht weer terug te komen? Volgens Kant is er voor het oordeelsvermogen openbaarheid nodig. Het oordeel heeft alleen zin als je dat met anderen kunt delen. De zintuigen zijn subjectief. Je kunt de ander er niet van overtuigen dat oesters lekker zijn, als hij die niet lust. Er zijn echter twee andere vermogens: verbeelding en een ‘gemeenschappelijk zintuig’. De verbeelding is het vermogen om het afwezige aanwezig te stellen. Het gemeenschappelijke zintuig zorgt bij de ervaring van schoonheid dat we bij deze ervaring automatisch rekening houden met de smaak van anderen. Het oordeel gaat altijd gepaard met een reflectie over mogelijke oordelen van anderen.
Op het moment dat je oordeelt, maak je eerst door middel van de verbeelding een beeld in je hoofd van datgene waarover je oordeelt. Vervolgens is er de reflectie die ervoor zorgt dat je je eigen oordeel toetst aan die van anderen, waardoor je abstraheert van de beperkingen van je eigen oordeel. Met andere woorden: als wij oordelen, dan oordelen we altijd als lid van een gemeenschap. Er zijn natuurlijk allerlei privéomstandigheden die ons bepalen, maar de verbeelding en de reflectie bevrijden ons van die partijdigheid. Hoe beter we ons kunnen verplaatsen in heel veel verschillende oordelen van anderen, hoe onpartijdiger ons oordeel wordt en hoe ruimdenkender wij als mensen worden.
Dit is precies wat Kant interessant vindt aan de vrede. Vrede zou volgens hem niet moeten bestaan uit een leven van allemaal makke schapen naast elkaar. Het is namelijk belangrijk dat we blijven inzien dat we bereid zijn om iets op te offeren voor elkaar of voor die vrede, en bij conflicten wordt vaak een beroep gedaan op die bereidheid en daar schuilt iets verhevens in. Wat hij met name interessant vindt aan de vrede is dat zij ‘de noodzakelijke voorwaarde is voor de grootste mogelijke verruiming van de verruimde denkwijze.’
Volgens Kant worden mensen humaan van de idee van een vredesverdrag: ‘Geen enkele staat mag zich tijdens de oorlog zodanige vijandelijkheden veroorloven dat daardoor het wederzijdse vertrouwen in toekomstige vrede onmogelijk wordt.’ Hoe actueel is deze uitspraak in een wereld van conflicten! Volgens Kant zou het wereldburgerrecht beperkt moeten worden tot voorwaarde van algemene gastvrijheid. Het ‘bezoekrecht’ is het meest wezenlijke van de mensenrechten. Mensen hebben dit recht, volgens Kant, omdat ze samen op de aarde leven. Omdat die bolvormig is, kunnen ze zich niet tot in het oneindige verspreiden. Uiteindelijk zullen ze elkaars nabijheid moeten dulden, want: ‘het gemeenschappelijke recht op het aardoppervlak komt menselijke wezens in het algemeen toe.’
Arendt concludeert hieruit dat we lid zijn van een wereldgemeenschap, ‘louter en alleen doordat we mensen zijn; dat is ons kosmopolitisch bestaan. Wanneer we oordelen en politiek handelen, dan worden we geacht steun te zoeken in de idee, niet in de werkelijkheid, dat we een wereldburger, en dus ook Weltbetrachter, een toeschouwer van de wereld, zijn.’ Oordelen is volgens haar het vermogen om op een geheimzinnige manier het particuliere en algemene met elkaar te verbinden en dat is alleen mogelijk met een ‘in de diepte van de menselijke ziel verborgen kunst’ en dat is: onze verbeelding.
Arendt heeft dit laatste deel van Het leven van de geest niet meer kunnen voltooien. Het is bijzonder dat de vertalers en bewerkers van dit werk voor die voltooiing ook hun verbeelding hebben moeten inzetten en zijn daarbij beland in eerdere werken van Arendt, waarin haar opvattingen over het oordelen al besloten lagen. Het is bijna magisch hoe op deze manier haar ode aan de verbeeldingskracht, als wezenlijke kracht waarmee we ons met elkaar kunnen verbinden, over haar dood heen, standhoudt.
Dietske Geerlings
Hannah Arendt – Het leven van de geest. Vertaald door Dirk De Schutter en Remi Peeters. Ten Have, Utrecht. 800 blz. € 52,99.