Essay: Hannah Arendt – Het leven van de geest (17)
Politieke vriendschap in duistere tijden
In Het leven van de geest richt Hannah Arendt zich op drie belangrijke processen in de geest: denken, willen en oordelen, aan welke ze allemaal een flink deel wijdt. Op een toegankelijke manier legt zij in woorden de geest bloot en deelt daarmee bijzondere inzichten die niet per se waarheid zijn, maar die inspireren om verder over na te denken. In deze serie licht ik daar enkele inzichten uit die te mooi zijn om niet te delen. Deze zeventiende aflevering is de derde over het laatste deel van dit werk, ‘oordelen’, waarin Arendts essay ‘Over menselijkheid in duistere tijden’ besproken wordt.
In dit essay gaat Arendt in op het begrip ‘vriendschap’ van de achttiende-eeuwse verlichtingsfilosoof Lessing, die een voorvechter is van de godsdienstvrijheid en verdraagzaamheid. In zijn polemieken kan hij zowel de aanval als de verdediging kiezen, ook als het om hetzelfde onderwerp gaat. Met enige zelfkennis merkt hij op dat hij steeds meer aan het christendom gaat twijfelen naarmate meer mensen hem ervan proberen te overtuigen, en dat hij dit christendom in zijn hart bewaart als tegenstanders ervan het christendom aanvallen. Voor Lessing is dus de wereld (de publieke ruimte) van groot belang bij zijn oordeel. Dat oordeel kan niet vastliggen, omdat het afhankelijk is van zijn positie in de wereld. Deze inachtneming van de wereld is voor Lessing zo belangrijk, dat hij het voor lief neemt zichzelf af en toe tegen te spreken.
Lessing wil geen kennis meedelen, maar anderen aansporen om in eigen naam te denken. Het denken van Lessing, zo zegt Arendt, ‘is niet een spreken met zichzelf, maar een vooruitlopen op het spreken met anderen, en dit is ook de reden waarom het wezenlijk polemisch is.’ De mens verliest zijn menselijkheid zodra hij afziet van zelf denken en zich toevertrouwt aan resultaten en ‘waarheden’, die hij uitwisselt als munten.
Er zijn in de geschiedenis verschillende perioden geweest waarin de toestand van de wereld zo veel vragen oproept, dat mensen alleen nog van de politiek willen dat er aandacht is voor hun privébelangen. Als je in zo’n periode bent opgevoed, vind je het vanzelfsprekend de publieke ruimte te minachten. Dan ga je aan de wereld voorbij. In Lessings Nathan de Wijze is de oproep: ‘Wees mijn vriend’. In de vriendschap kan de menselijkheid zich bewijzen. Voordat Arendt de betekenis van Lessings vriendschap uitlegt, bespreekt ze het achttiende-eeuwse verschijnsel ‘broederschap’: een broederlijke genegenheid tot de mens, die voortkomt uit een haat tegen de wereld die mensen ‘onmenselijk’ behandelt. Deze broederschap zie je dus vooral bij onderdrukte of vervolgde volkeren. De mensen uit het onderdrukte volk worden zo dicht op elkaar gedrukt, dat de natuurlijke tussenruimte (de wereld) verdwijnt, waardoor er vanzelf warmte ontstaat in de menselijke relaties binnen zo’n groep. Voor de ware revolutionair is medelijden het centrale motief geworden. De Franse Revolutie heeft aan vrijheid en gelijkheid daarom de broederschap toegevoegd, als uiting van medelijden met onderdrukten en vervolgden.
Toch kun je hier een kritische kanttekening plaatsen, met de vraag die ook ooit al door Cicero is gesteld: is het zo erg met de mensen gesteld dat zij zonder het gevoel van medelijden niet in staat zijn zich menselijk te gedragen? In hoeverre staan wij dan open voor de ander? Volgens Arendt maakt de menselijkheid van de vernederden en onderdrukten het lijden draaglijk, maar deze menselijkheid is politiek totaal irrelevant.
Wat bij politieke menselijkheid hoort, is ook het niet sluiten van de ogen voor de actualiteit en de geschiedenis. Arendt betrekt hierbij de vervolging van de joden door de nazi’s. Ze ziet een tendens dat er uit ongemak in Duitsland vaak wordt gezwegen over dit verleden, of dat men overgaat tot sentimentalisme (zoals zij het wereldwijde succes van het dagboek van Anne Frank noemt). Je kunt alleen je menselijkheid bewaren als je onder ogen durft te zien wat er gebeurd is, hoe moeilijk dat ook is, en het vervolgens met dit besef uithoudt. Menselijkheid is geen oplossing ervan, het is een actieve houding tegenover datgene wat je niet wilt. De vlucht is gerechtvaardigd, zolang je de werkelijkheid maar niet uit het oog verliest. Zodra je je nestelt in ‘het asiel van je eigen innerlijk’ om bijvoorbeeld het domme gezwets van de nazi’s niet te hoeven horen, gooi je met de werkelijkheid ook je menselijkheid weg.
Arendt gaat zelfs zo ver dat ze stelt dat het geen teken van menselijkheid geweest zou zijn als een Duitser en Jood tijdens het Derde Rijk over hun vriendschap zouden hebben gezegd: ‘Zijn wij niet allebei mensen?’ Dat zou een vlucht zijn geweest voor de werkelijkheid. Ze hadden te midden van die werkelijkheid moeten zeggen: ‘We zijn Duitser en Jood, en vrienden.’ Dat zou menselijkheid zijn geweest in een onmenselijke wereld.
Lessings vrienschap gaat niet over de intimiteit tussen vrienden die voor elkaar hun ziel openen. De politieke vriendschap bestaat eruit dat de wereld het onderwerp van gesprek is. Menselijkheid is de bereidheid om met mensen de wereld te delen. De wijsheid van Lessings Nathan bestaat erin dat hij bereid is om de waarheid op te offeren aan de vriendschap. Tegenwoordig is er bijna niemand meer die pretendeert de waarheid te bezitten, maar gaat het meer om het hebben van gelijk. Het hebben van gelijk wordt volgens Arendt beslist door een manier van denken die zich op de wetenschap richt. Als twee mensen gelijk willen hebben, zijn ze meestal niet bereid hun gelijk op te offeren aan de vriendschap of menselijkheid, want ze ervaren een soort plicht tot objectiviteit.
Ook hier komt Arendt weer met een voorbeeld uit de nazi-ideologie. Stel, zegt ze, dat de rassenleer bewezen zou zijn en dat bepaalde rassen minderwaardig zouden zijn, zou het dan gerechtvaardigd zijn om deze rassen uit te roeien? Deze vraag is nog te makkelijk, vindt ze, omdat je je kunt beroepen op ‘Gij zult niet doden’. Ze neemt een voorbeeld aan Lessings levendige en ongebonden manier van denken en zegt dat je als antwoord de volgende vraag zou moeten stellen: ‘zou een dergelijke leer, hoe dwingend het bewijs ervan ook moge zijn, het waard zijn geweest dat één enkele vriendschap tussen twee mensen eraan geofferd werd?’
En dan komt ze weer terug bij Lessings partijdigheid die lijnrecht staat tegenover de objectiviteit en zakelijkheid: altijd en overal moet je oog hebben voor de positie van mensen en hun meningen in de wereld. Je hebt namelijk geen dwingende bewijzen nodig om een leer die de vriendschap tussen twee mensen principieel onmogelijk maakt, als dwaling te ontkrachten.
Natuurlijk kunnen warmte en intimiteit tussen mensen troostend zijn in duistere tijden, maar zij mogen niet als surrogaat voor de publieke ruimte dienen, om conflicten uit de weg te gaan. In de publieke ruimte weerklinken vele stemmen en schept het uitspreken van wat ‘waar’ lijkt zowel verbondenheid als afstand. Buiten die ruimte is elke waarheid onmenselijk. De wereld kan alleen tussen mensen in het meervoud gestalte krijgen.
Dietske Geerlings
Hannah Arendt – Het leven van de geest. Vertaald door Dirk De Schutter en Remi Peeters. Ten Have, Utrecht. 800 blz. € 52,99.