Recensie: Caro Van Thuyne – Bloedzang
Behoedzaam op zoek naar de moeder
Lijn van wee en wens (2021), de debuutroman van Caro Van Thuyne, is bloedmooi en werd bejubeld en bekroond. De thematiek is duister en triest, de stijl zintuiglijk en sprankelend. Bloedzang, de tweede roman, is haar moederboek. Daarmee staat ze, zoals ze in de roman zelf ook aangeeft, in een literaire traditie: zowel Tom Lanoye, Erwin Mortier, Jan Lauweryns en Peter Verhelst hebben een boek geschreven over hun moeder. Maar ook Roland Barthes, Rebecca Solnit en Kate Zambreno. Van Thuyne wijst erop dat de meeste moederboeken rouwboeken zijn.
Na een ongelukkige val belandt de moeder van de ik-figuur – het literaire alter ego van Van Thuyne – in het ziekenhuis met een bloedprop in de hersenen. Ze wordt aanvankelijk in een kunstmatige coma gehouden. Bij het ontwaken is ze deels verlamd en kan ze enkel praten in onbegrijpelijke woorden en zinnen. Het verlies van de taal: nachtmerrie van elke schrijver. De dochter is haar houvast kwijt. Hoewel ze beseft dat woorden altijd tekortschieten, wil ze toch een boek schrijven waarin haar moeder langzaam tevoorschijn komt. Er wordt geen levensverhaal geschetst, maar tastend en behoedzaam vormt zich een roman waarin herinneringen worden opgehaald en anekdotes worden verteld, waarin de ik-figuur meer vorm krijgt en waarin de relatie tussen moeder en dochter wordt geschetst. Van Thuyne schrijft over haar omgang met angst en pijn, onmacht en ziekte, leven en dood. En opnieuw over rouwen, zoals in Lijn van wee en wens.
Maar Caro Van Thuyne schrijft geen traditionele roman. Bloedzang is het best te omschrijven als autofictie. Op zoek naar betekenis gaat ze in gesprek met haar favoriete auteurs: Kate Zambreno, Claire-Louise Bennett, Siri Hustvedt. Op die manier ontstaan de essayistische delen uit de roman. De band tussen moeder en dochter wordt al van op de beginpagina’s geschetst als zowel een eenheid als een ‘scheuren’. De auteur komt tot de vaststelling dat de taal en de literatuur haar heeft verwijderd van haar moeder: ‘Ik las me steeds verder van jou vandaan.’ De wereld van de literatuur en het denken ligt ver verwijderd van de wereld van de smartlap, de dagelijkse drama’s en de volkswijsheden. Toch is de ik-figuur zich er zeer goed van bewust dat haar taal ultiem afkomstig is van haar moeder: de moeder is een onuitputtelijke bron van originele woorden en zegswijzen uit een West-Vlaams dialect:
Maar weet je, m’màtje, dat mijn taal een wildgroei is van de jouwe, dat mijn verbeelding van jouw tong is gerold. Jouw taal is moederbuik en geboortebloed, jouw taal is melk en brood, jouw taal is overvloed en overdaad. Jouw taal is als bloedzang door mijn kinderlijf gegaan en heeft daar alles aangeraakt, het zal voor altijd blijven natrillen in mijn ribbenkooi, mijn schedelkooi, mijn bekkenkooi.
Een tweede verwijdering van de moeder ligt in de manier waarop in het leven wordt gestaan. De moeder gezeglijk, altijd zorgend en ondergeschikt aan de man. De dochter die in opstand komt en verlangt naar vrijheid. De dochter die zich, soms razend, afzet tegen het patriarchaat, die haar eigen ruimte, haar eigen leven en haar eigen manier van schrijven opeist. De literatuuropvatting van Van Thuyne is duidelijk: ze zal niet kil, rationeel en afstandelijk schrijven, maar breedvoerig, vulkanisch en vloeiend:
Ik schrijf mijn lijf, mijn taal is buik, mijn taal is bloed, het bloed dat liefde heet, ik moet lekken, ik moet likken, ik moet stinken, ik moet stotteren, ik moet baren, ik moet braken, ik moet zoeken, ik moet zingen, ik moet kussen, ik moet krijsen, ik moet snijden, ik moet schuimen, ik moet aan nekbrekende snelheid voorover storten, alleen zo komt mijn taal tot leven.
De rationaliteit kan niet de enige norm zijn. Ook het onbewuste, zintuiglijke, intuïtieve en poëtisch weten hebben bestaansrecht. En nooit mag weggekeken worden van de pijn en het lijden. Maar triestig is nooit tranerig.
Bloedzang is origineel, rijk en wonderbaarlijk mooi. Van Thuyne schrijft opnieuw zintuiglijk, observeert goed, heeft een rijke woordenschat en zet de taal naar haar hand. Ze gebruikt sprookjes, filosofie en scheppingsverhalen. Ze schrijft over bloemen en vogels en heeft prachtige woorden om kleuren te omschrijven. De lezer weet soms niet wat droom of hallucinatie is. Afwisselend is de tekst zakelijk en poëtisch. En soms worden dingen gewoon opgesomd. Er wordt gespeeld met motieven en herhalingen. Sommige zinnen of passages komen als mantra terug. En nooit kan Van Thuyne worden betrapt op een belerend vingertje. Net zoals haar heldin Kate Zambreno ontrafelt ze haar onderwerpen om ze te kunnen begrijpen, zonder ze vast te pinnen. Haar schrijven is altijd weifelend, deemoedig, steeds proces en nooit een eindhalte. Bloedzang is niet alleen een ode aan de moeder, maar ook een ode aan de taal, de literatuur en de fantasie. Bloedzang is een heerlijke wervelwind.
Kris Velter
Caro Van Thuyne – Bloedzang. Koppernik, Amsterdam. 432 blz. € 24,50.