Recensie: Eric Min – James Ensor. Een biografie
Een uitputtend feitenrelaas
In 2024 zal het vijfenzeventig jaar geleden zijn dat James Ensor is overleden. Oostende, de geboortestad van de avant-gardekunstenaar, maakt zich op voor een eerbetoon dat in december 2023 begint met een heus stadsfestival. In september 2024 zullen er in Antwerpen maar liefst vier tentoonstellingen zijn. In het kader van het Ensorjaar is nu ook de Ensorbiografie van Eric Min uit 2008 opnieuw uitgegeven.
Eric Min heeft ervoor gekozen om de biografie niet te actualiseren. Zoals hij in het nieuwe nawoord aangeeft, is er sinds 2008 veel gebeurd. Zo kwam er in 2009 een overzichtstentoonstelling in het MoMa (New York) en cureerde Luc Tuymans ‘Intrigue’ in de Royal Academy of Arts (2016 – 2017, Londen). Belangrijk voor de biograaf was het verschijnen van het brievenboek Avec le noble crayon. Lettres de James Ensor à la famille Rousseau. De brieven bevestigen het verhaal van Min zodat een nieuwe versie van zijn biografie niet aan de orde was.
James Ensor is een van de belangrijkste en beroemdste Belgische kunstenaars, een wegbereider voor de moderne kunst. Bijna iedereen kent wel de schilderijen met misvormde maskers, schedels en skeletten. Het leven van de man speelt zich af in Oostende en Brussel. Voor een internationaal georiënteerde kunstenaar was Ensor honkvast. Zelfs zijn eerste tentoonstelling in Parijs gaat hij niet bekijken. Hij trekt zich vaak terug in zijn atelier in de Vlaanderenstraat, wandelt op de zeedijk en ergert zich aan de bekrompen Oostendse mentaliteit. Hij gaat studeren in Brussel maar blijkt geen goede student te zijn. Eric Min beschrijft niet alleen de gebeurtenissen in het leven van Ensor, maar ook de culturele sfeer in Oostende en Brussel. In de hoofdstad komt Ensor terecht in kringen van links-liberale, anarchistische, libertaire en vrijzinnige middens. Ensor blijft echter wel altijd een einzelgänger en wil op politiek en kunstzinnig vlak steeds een persoonlijke koers varen. Hij is tegen elke vorm van -isme. Als Georges Seurat zijn beroemde pointillistische Dimanche d’été à la grande Jatte schildert, dan antwoordt Ensor met De intrede van Christus in Brussel in 1889. Ensor strijkt zijn leven lang mensen tegen de haren en houdt van controverse en polemiek. In de hoofdstad bouwt Ensor een netwerk op dat de rest van zijn leven belangrijk zal zijn. In de salon van Ernest en Mariette Rousseau wordt gediscussieerd over Renoir, Monet, Sisly. Felicien Rops is kind aan huis. Ensor treedt in Brussel toe tot de beroemde ecclectische club Les XX (Les Vingts) en later tot La Libre Esthétique.
Ensor blijkt al vroeg zijn belangrijkste werken te hebben geschilderd. Eric Min beschrijft deze periode in het hoofdstuk De wonderjaren (1884 – 1888). Werken als De coloriste, De oestereetster en De intrede van Christus in Brussel in 1889 werden al vroeg geschilderd. Het beroemde De intrige en De man van smarten zijn een paar jaar na de wonderjaren tot stand gekomen, maar in het algemeen is het zo dat Ensor zich de laatste dertig jaar van zijn leven enkel maar zal herhalen. Ensor zal dat proberen te verdoezelen. Hij probeert immers zelf zijn levensverhaal te schrijven. Zo verwijst hij uitentreuren naar de vijandigheid van de kunstwereld en voert zich op als onbegrepen genie. Min toont echter aan dat dit narratief bijstelling behoeft: er zijn altijd zowel positieve als negatieve kritieken geweest. Maar net zoals Ensor in brieven zelf bepaalt welke anekdotes aan het licht komen, gaat hij ook zijn werken antidateren omdat zijn vroeger werk meer populariteit geniet.
Ondertussen is de kunstenaar benoemd tot baron en is hij een bekende persoonlijkheid geworden. Ensor blijft voornamelijk in Oostende maar de wereld komt wel naar hem. Min schrijft dat een bezoek aan Ensor zou uitgroeien tot een toeristische attractie met elitaire trekjes. Zijn Brusselse vrienden bellen aan, maar ook koning Albert en beroemdheden als Wassily Kandinsky en Stefan Zweig.
Eric Min is als biograaf bijzonder goed gedocumenteerd. Hij baseert zich op brieven van Ensor en als hij eruit citeert dan vertaalt hij zelf vanuit het Frans naar het Nederlands. De auteur verwerkt catalogi, monografieën en werken over kunst en maatschappij tijdens het fin de siècle. Bovendien schrijft hij niet in een zakelijke of academische stijl, maar heeft hij een eigen stijl die dikwijls blijk geeft van literaire originaliteit. In een drang naar volledigheid vergaloppeert de auteur zich jammer genoeg. Naarmate het boek vordert, wordt het steeds duidelijker dat Min louter opsomt. Het boek bestaat uit korte alinea’s die een aaneenrijging zijn van identieke gebeurtenissen: tentoonstellingen, ontmoetingen, maar ook weersomstandigheden en lichamelijke kwalen. Hierdoor krijgt ook geen enkele persoon contouren en blijft het verhaal van Ensor steken in soms slaapverwekkende feiten. Maar dat was uiteindelijk ook het doel van de auteur: in het voorwoord stelt Min dat een biografie geen docudrama hoort te zijn, maar wel een feitenrelaas. Opdracht geslaagd.
Kris Velter
Eric Min – James Ensor. Een biografie. TZARA, Antwerpen. 400 blz. € 29,99.