Reportage: Het Museum van de onschuld – De werkelijkheid van Orhan Pamuk
Het Museum van de onschuld – De werkelijkheid van Orhan Pamuk
‘Dat museum met al die sigarettenpeuken?’ reageert Doǧa op de vraag of hij ooit in het Museum van de onschuld van Orhan Pamuk is geweest. We zitten met een klein gezelschap te eten in een restaurant aan de Bosporus. Ik heb net verteld dat ik de volgende dag het museum ga bezoeken. Doǧa is achttien en hij bezocht het enige jaren geleden met school. Vooral de sigarettenpeuken zijn hem bijgebleven, maar hij weet ook nog wel dat hij het een indrukwekkend museum vond, waar veel te zien was. ‘Heb je de roman ook gelezen?’ vraag ik dan. ‘Nog niet,’ is het antwoord, ‘maar het museum is ook interessant voor wie het boek niet heeft gelezen.’
In 1999 vat Orhan Pamuk een bijzonder en uiterst ambitieus plan op. Hij wil een roman schrijven en daarbíj een museum opzetten. Hij begint te werken aan het manuscript en koopt een pand in Istanbul, dat hij inricht met duizenden voorwerpen die hij zelf verzamelt. In 2008 verschijnt uiteindelijk de roman Het Museum van de onschuld en in 2012 wordt het gelijknamige museum geopend. De roman wordt een wereldwijde bestseller. Het museum blijkt, ook na meer dan tien jaar, nog steeds goedbezocht door mensen uit alle delen van de wereld. Het is september 2023 als ik besluit om er ook eens een kijkje te gaan nemen. Behoorlijk laat voor een geregelde Istanbulganger die van het werk van Pamuk houdt en bovendien gek is op musea. Maar soms verglijdt de tijd sneller dan we ons realiseren. Ironisch genoeg is dat een van de belangrijke thema’s van zowel de roman als het museum.
Bij het loket haal ik de Nederlandse vertaling van de roman uit mijn tas. Op bladzijde 602 is een ticket afgedrukt dat eenmalig toegang biedt tot het museum. De dame achter de kassa drukt een stempel met rode inkt op de pagina en geeft de roman terug. Dan opent zich, eindelijk, na al die jaren, voor mij de deur van het museum. In de entreehal zie ik direct de sigarettenpeuken waar Doǧa het over had. Ze vormen het eerste object van de collectie. Op een ondergrond van bloemetjesbehang zijn 4213 sigarettenpeuken gespeld, keurig gerangschikt in kolommen die onderverdeeld zijn met de jaartallen tussen 1976 en 1984. Bij de meeste peuken zijn zinnetjes gekrabbeld zoals ‘Een speciale dag’, ‘Het genot van samen zingen’ en ‘We hebben naar de foto van de meeuw gekeken’.
Wie de roman Het Museum van de onschuld heeft gelezen begrijpt onmiddellijk waarom deze peuken hier zijn tentoongesteld. Ze verwijzen naar hoofdstuk 68 dat als volgt aanvangt:
In de loop van de acht jaren dat ik bij de Keskins kwam eten, heb ik 4213 peuken van Füsun verzameld. Al deze peuken, die Füsuns rozenlippen hadden aangeraakt, haar mond in waren geweest, soms haar tong hadden beroerd (zoals ik begreep als ik aan het filter voelde), die vochtig waren en waar meestal het aangename rood van haar lippenstift op zat, waren stuk voor stuk zeer bijzondere, intieme voorwerpen die herinneringen in zich droegen aan momenten van diep verdriet of diep geluk.
Ik ga op een bankje in de entreehal zitten en beluister de eerste tekst van de audioguide. De stem komt me bekend voor: ‘Welkom bij het Museum van de onschuld. Ik ben Orhan Pamuk. Twee stemmen zullen u begeleiden. Die van mij, Orhan Pamuk, en die van mijn protagonist Kemal Basmacı uit mijn roman Het Museum van de onschuld.’ Het is de schrijver zelf die de bezoekers welkom heet. Hij geeft commentaren bij de objecten die hij in het museum bijeen heeft gebracht. In de opname voor de audioguide begeeft hij zich op hetzelfde podium als zijn eigen creatie Kemal Basmacı, de fictieve oprichter van het museum. Kemal leest fragmenten voor uit de roman, die in de eerste persoon geschreven is en waarin hij dus zelf het woord voert.
Ik sta op en begin aan het museale avontuur, dat op allerlei manieren een versmelting blijkt te zijn van fictie en werkelijkheid, en waarin de bezoeker wordt meegesleurd in de ontroerende liefdesgeschiedenis van Füsun en Kemal tegen de achtergrond van het Istanbul uit de jaren zeventig en tachtig. Ze ontmoeten elkaar in de modezaak waar Füsun werkt als verkoopster. Füsun is achttien jaar en Kemal is dertig. Ze kennen elkaar al sinds hun jeugd doordat ze verre familieleden zijn. Kemal heeft op het moment van de ontmoeting al een vriendin met wie hij zich zal gaan verloven. Desalniettemin wordt hij op slag stapelverliefd op Füsun.
Kemal weet Füsun over te halen om naar een onbewoond appartement van zijn moeder te komen. Daar bloeit een onstuimige liefdesrelatie op die beiden erg gelukkig maakt, maar die tegelijkertijd grote dilemma’s teweegbreng. Füsun komt uit een verarmde tak van de familie. Het is ondenkbaar dat Kemal en zij serieus bij elkaar kunnen blijven. Als Kemal zich na enige tijd verlooft met zijn vriendin betekent dat het einde van de geheime afspraakjes in het verlaten appartement. Füsun verdwijnt spoorloos en Kemal probeert een leven op te bouwen met zijn verloofde. Dat lukt hem echter in het geheel niet. Hij verzandt in een depressie en gaat uiteindelijk bij haar weg. Zijn liefde voor Füsun blijkt ondertussen een obsessie te zijn geworden. Na lange tijd vindt hij haar weer terug. Ze is inmiddels getrouwd. Kemal zet alles op alles om Füsun voor zich terug te winnen. En hij begint met het verzamelen van voorwerpen die met haar te maken hebben en die uiteindelijk in het door hem opgerichte museum terecht zullen komen.
Pamuk introduceert dat museum op een subtiele manier in de roman. Aan het begin van hoofdstuk 5 laat hij Kemal ineens zeggen: ‘Fuaye, waarvan ik nu jaren later de geïllustreerde menukaart, een advertentie, een luciferdoosje en een servet heb gevonden en hier heb tentoongesteld, wist zich in korte tijd op te werken tot een van de favoriete restaurants in (nep-Franse) Europese stijl (…).’ Op dat moment weet de lezer nog niets van Kemals verzameldrift. En wat Kemal bedoelt met het woordje ‘hier’ is dan ook nog volstrekt onduidelijk. Maar in de hoofdstukken die volgen verwijst Kemal steeds vaker naar een plek waar hij de voorwerpen bijeen heeft gebracht. Uiteindelijk blijkt die plek het Museum van de onschuld te zijn.
Wandelend door het museum kom ik inderdaad de door Kemal genoemde menukaart, de advertentie, het luciferdoosje en het servet tegen. Voor elk hoofdstuk in de roman blijkt er een kast met voorwerpen te zijn ingericht. Ik zie de oorbel die zoekraakt tijdens een vrijpartij van Füsun en Kemal, ik zie een gele pump die Füsun draagt in de modezaak waar ze werkt als Kemal haar voor het eerst terugziet en ik kom het rijbewijs tegen dat Füsun met veel moeite haalt nadat Kemal haar rijlessen heeft gegeven. Maar de voorwerpen verwijzen niet alleen naar Füsun en de roman. Er zijn daarnaast talloze objecten die herinneringen oproepen aan het Istanbul van de jaren waarin het verhaal van de roman zich afspeelt; oude affiches van Turkse speelfilms, zwart-witfoto’s van schemerige, smalle straatjes met vervallen houten huizen, rakiflessen met verkleurde etiketten.
Het zijn tevens de jaren waarin Orhan Pamuk zelf jong was in Istanbul. Uit een van zijn gesproken commentaren wordt duidelijk dat hij geprobeerd heeft om met de voorwerpen ook het verhaal van zijn eigen jeugd te reconstrueren. Bij een zwart-witfoto van de Bosporus, die in 1952 geschoten is door Orhan Pamuks vader vanuit een appartement in de wijk Ayazpaşa, zegt hij: ‘Deze foto brengt bij mij een diep gevoel van rust en tijdloosheid teweeg, waarschijnlijk omdat het mijn eerste blik op de Bosporus is geweest die ik, vers uit de kraamkliniek, tussen twee hoge woongebouwen door te zien kreeg.’ De persoonlijke elementen in het museum overlappen met het lichtelijk autobiografische karakter van de roman.
De commentaren zijn niet alleen te beluisteren via de audioguide maar keren ook terug in de catalogus die Pamuk schreef voor het museum onder de titel De onschuld van voorwerpen. In de inleiding van deze catalogus schrijft Pamuk:
Natuurlijk bestaat er wel een sterke band tussen de roman en het museum: beide hebben gedurende lange tijd in mijn hoofd gezeten, terwijl mijn verbeelding ze woord voor woord, voorwerp voor voorwerp, beeld voor beeld voorstelde. Misschien is het ook daarom dat zowel de roman als het museum zijn eigen verhaal vertelt. De voorwerpen in het museum komen overeen met de voorwerpen in het boek. Maar woorden en voorwerpen zijn twee heel verschillende zaken. Een woord is een ding dat we in onze verbeelding tot leven wekken; een herinnering aan een oud voorwerp dat we vroeger gebruikten, is iets heel anders. Toch zijn verbeelding en herinnering aan elkaar verwant, en daarom zijn ook de roman en het museum aan elkaar verwant.
Pamuks samenspel tussen fictie en werkelijkheid is soms duizelingwekkend. Bijvoorbeeld als het gaat om de zwart-witfoto’s in de kast bij hoofdstuk 32. Deze foto’s zijn ook gemaakt in de jaren zeventig en tonen bekende locaties in Istanbul. Op elke foto is in kleur hetzelfde vrouwenfiguurtje met een rode blouse gefotoshopt. Zij stelt Füsun voor. In het betreffende hoofdstuk is Füsun al verdwenen. Kemal ziet haar steeds opduiken vanuit een ooghoek, om vervolgens telkens te moeten constateren dat het toch niet Füsun is die hij ziet. Kemal registreert alle Füsunverschijningen en geeft ze nummers. De oude foto’s van Istanbul, het personage Füsun, het gefotoshopte vrouwenfiguurtje, de hallucinaties van Kemal, ze vormen een intrigerende compositie waarin het begrip werkelijkheidswaarneming veelkleurig schittert als een facetgeslepen diamant.
Die middag maak ik een wandeling naar de Galatabrug. Ik word omringt door tientallen toeristen die drukdoende zijn met het maken van groepsfoto’s en selfies. Vanaf de brug zie ik in de verte de Hagia Sophia liggen. En aan de andere kant tekent de Süleymanmoskee zich af in de skyline van de stad. Twee monumenten van de metropool die zeker vijftienhonderd jaar het centrum van de wereld was. Ik maak me los van het toeristische gekrioel en begeef me via de noordelijke oever van de Gouden Hoorn in de richting van de Atatürkbrug. Het tumult van de toeristen verdwijnt langzaam naar de achtergrond en maakt plaats voor de karakteristieke geluiden van de stad zelf: het geraas van het verkeer, het gekrijs van de meeuwen en de zachte samenspraak van de wind en het water. Dan zie ik verderop tussen de bomen in het parkje langs de waterkant een vrouw in een felrode blouse. Ik realiseer me dat het in Istanbul elke dag weer wemelt van de vrouwen in rode blouses. Desalniettemin weet ik heel zeker dat ik daar Füsun zie, en ik concludeer dat het onzinnig is om te stellen dat ze nooit echt heeft bestaan. Ik herken haar uit duizenden. Als ik een tweede keer kijk, is ze verdwenen.
Ronald Ohlsen
Orhan Pamuk – De onschuld van voorwerpen. Het Museum van de onschuld, Istanbul. Vertaald door Margreet Dorleijn. De Bezige Bij, Amsterdam. 735 blz. € 24,99.
Orhan Pamuk – Het Museum van de onschuld. Vertaald door Margreet Dorleijn. De Arbeiderspers, Amsterdam. 620 blz.
(foto’s © Ronald Ohlsen)