Recensie: Marc Kregting – De vriendelijke mens
Help ga weg
‘Hij doet het erom, dat zie je direct,’ schreef de Volkskrant over eerder werk van Marc Kregting. Die citeerde dat prompt weer op zijn ‘brievenbundel’ Hakkel je, hakkel je (2000), waarin echter gedichten staan. Kortom: deze schrijver houdt van ontregeling. In De vriendelijke mens is dat niet anders. De bundel gaat, aldus de flaptekst:
over een migrant die na de val van de Muur naar het westen (sic) kwam. Hij beproefde zijn geluk in Patatonië. (…) Nu zit hij alweer jaren bij cateringbedrijf Senseo Planvacuüm. Collega’s zijn van dezelfde generatie als zijn dochter die hij in zijn eentje heeft opgevoed. De studenten houden zich bezig met onbegrijpelijke kwesties als rechten. De vriendelijke mens snapt hem niet. Hij wil gewoon werken, voor de toekomst van zijn oogappel. Ook krijgt hij brieven. Ze stellen dat ze hem niet thuis hebben aangetroffen en reppen van achterstallige betalingen. Hoe lost de vriendelijke mens dit op?
Patatonië? (Ik las eerst Patagonië, maar Obe Alkema liet me nog eens goed kijken.) Het grappige is dat het café dat de vriendelijke mens daar frequenteert, Antverpia heet. Wie dat googelt, ontdekt dat de horecagelegenheid gevestigd is aan de Korenmarkt 2 te Mechelen. Gaat de bundel over een emigrant die in België (Patatonië, Patatland) woont en zich verdwaald voelt? Google vertelt ons ook dat de auteur van de bundel ook in die Mechelen woont. Is er een overeenkomst tussen de uit Nederland afkomstige emigrant Kregting en de vriendelijke mens? Maar de hoofdpersoon van de bundel beheerst de taal, in tegenstelling tot de auteur, niet zo goed.
Natuurlijk is de vriendelijke mens soms een beetje boos. (…) Altijd wanneer de vriendelijke mens spreekt wordt de clou vooruitgeschoven en zijn mond zit al zo vol, met wat van pas komt en met wat niet meer mag, immer niet, het R-woord, de vriendelijke mens slokt het weg, klokklok, krenken is zijn eer te na, dat denkt hij en is toch wat verbolgen, zijn woorden verbogen met de dubio dignitatis.
Deze ‘betwijfelde waardigheid’, een frase die ontleent lijkt aan Tom Poes, de dubbele tong die hem in het café parten speelt, komt door zijn drankgebruik. Nuchter is hij ‘een vleugje sullig of beaat’; zijn vriendelijkheid is naïef. Hij heeft moeite de wereld te doorgronden. Toch bleef ik daar even hangen: blijkbaar is vriendelijkheid bijzonder, het onderscheidt hem van de gewone mens, zoals de spelende mens (homo ludens) zich van de homo sapiens onderscheidt. Dat impliceert dat de andere mensen niet vriendelijk zijn. Zo zullen veel allochtonen dat ook beleven. De vriendelijke mens hoort drie mannen ‘Gast ga terug naar je toendra’ tegen zich roepen en reageert met ‘Pomoc idz stad’ wat Slowaaks of Pools is en zoiets (paradoxaals) betekent als ‘help ga weg’.
Een ander probleem waar de vriendelijke mens mee kampt, is laaggeletterdheid. Hij ontvangt blauwe enveloppen waaruit hij weinig meer begrijpt dan dat men geld van hem wil. Omdat hij er niet op weet te reageren, komen er aanmaningen en andere, onbegrijpelijke maar dreigende brieven. Ook paradoxaal is dat de vertelinstantie van de bundel, die op de eerste pagina zichzelf ‘ons’ noemt, focaliseert op de vriendelijke mens. Hij wordt dus van buitenaf beschreven; ‘op die gewone middag kwam ons tegemoet niemand minder dan de vriendelijke mens’, waarbij ‘niemand minder’ hem op een voetstuk zet terwijl er in de maatschappij op hem wordt neergekeken. Deze alwetende vertellers beschrijven de protagonist in achtregelige strofen die bestaan uit soms kromme zinnen:
We kennen de vriendelijke mens nog uit de nacht waarin we doorzakten met de zon in de Antverpia en er zoveel vloeibaars op tafel kwam dat het redelijkerwijs onmogelijk was om ooit te rijzen en de vriendelijke mens zonder de minste suggestie of zweem of iets wat maar tekstueel hintte naar wederdienst aanbood dra te schrijven.
Het lijkt alsof je iets leest wat door Google Translate is gehaald. Een grote woordenschat maar een rammelende zin, met een anglicisme (te rijzen, dus niet reizen maar zich verheffen, op te staan, als in to rise). Het lijkt wel alsof de vriendelijke mens wordt geïroniseerd, nagedaan. Bovendien staan veel van die strofen bol van de literaire verwijzingen, zoals bijvoorbeeld ‘in No Pain Café waar de buiken belangrijk zijn’, wat klinkt naar ‘waar de mensen belangrijk zijn en de buiken omvangrijk zijn’ uit het lied Vlaanderen boven van Raymond van het Groenewoud. Dat het eerste deel van die zin wordt weggelaten is veelbetekenend. De verteltoon wordt almaar cynischer, welbespraakter, warriger, meliger en intellectueler:
Toen de adelaar was geland in die mosselpot wiekte hij stationair en viel volstrekt tevree, na weinig tijd, bam op zijn kop, wat een sublieme bult en wat kwam daaruit, capitulatie met genade, anders dan ooit, ladidee, domino onder de tandenborstelsnor, onverhuld gevolgd door de steen uit oost, Lenins remplaçant zonder flair, thans was de vriendelijke mens echt één natie.
The eagle had landed was wat de bemanning van de maanlandingsmissie meldde, terwijl de vriendelijke mens juist niet gewichtloos op zijn beschonken snufferd valt. Stalin is de opvolger van Lenin, en nu de internationale mens kosmisch en als een steen neervalt, is hij uit één stuk. Kortom de vertellende wij moeten een hoop lol hebben gehad toen ze hun commentaar formuleerden.
De dochter van de vriendelijke mens leest ondertussen (in het Patagoons) de Poolse dichter Alexander Wat, die uiteindelijk ook ontheemd raakte tussen katholicisme en communisme, zionisme en absurdisme. Zo’n slot wordt ons ook voorspeld, door onder andere een verwijzing naar een gedicht van Audre Lorde:
our words will not be heard
nor welcomed
but when we are silent
we are still afraidSo it is better to speak
remembering
we were never meant to survive
Het verhaal loopt dus slecht af: de vriendelijke mens gaat alle dagen werken, een uitzichtloos bestaan, zeker als je werkgever Senseo Planvacuüm heet. Hij bezwijkt onder een dienblad, op de drempel van het hoofdkantoor, zijn leven flitst aan hem voorbij. ‘Hij was maar een Pool en nu is hij dood.’ Deze zin verwijst voor mij naar dit gedicht van Jan Hanlo:
Hond met bijnaam Knak
God, zegen Knak
Hij is nu dood
Zijn tong, verhemelte, was rood
Toen was het wit
Toen was hij dood
God, zegen KnakHij was een hond
Zijn naam was Knak
Maar in zijn hondenlichaam stak
Een beste ziel
Een verre tak
Een oud verbond
God, zegen Knak
Ergo: de gebroken vriendelijke mens was de goedheid zelve, maar wel een hond, in de ogen van de vertellers. En toch ook niet:
Hierna misschien hierna toch de vraag wie is die vriendelijke mens, ben jij het, wij en wie niet, is hij een beetje zoals iedereen nee dat is hij niet. (…) Vast bedankt om de vriendelijke mens gescheiden bij het afval te sorteren.
Of stop en doe iets
(Let ook op de ontbrekende punt na deze laatste zin van de bundel.) Regel één bij een geëngageerd gedicht: nooit uitleggen wat je bedoelt. Regel twee: nooit de lezer aan het slot expliciet moraliserend aanspreken. Kregting doet dat toch. Of hij laat zijn ‘we’ dat doen, die zelf ook niet geheel nuchter en grammaticaal zijn. Of is hij het toch mede zelf? Kregting speelt een vrijzinnig spel met de regels van de vrijheid. Een universeel, rauw verhaal over de vluchteling, voor een heel klein, fijnzinnig publiek. Hij doet het erom.
Hanz Mirck
Marc Kregting – De vriendelijke mens. Het Balanseer, Aalst (België). 32 blz. €19,50.
Is het niet Patatonië ipv Patagonië?