Recensie: Lans Stroeve – Sterkteleer
Op zoek naar kracht
Op het achterplat van de jongste bundel van Lans Stroeve wordt meteen maar even de titel verklaard: Sterkteleer (toegepaste mechanica) is hier een metafoor voor hoe mens de beproevingen van het leven kan overleven, gesteund door kunst, filosofie en wetenschap; poëzie dus. Voorin wordt wie dan nog niet snapt hoe het zit overtuigd met een motto: ‘Degene die bij het raam ligt maakt een wereld met zijn woorden. Daar is schrijven voor: mensen laten dromen. Je moet dromen schenken.’ Ik vind het een prachtig streven en natuurlijk is het bieden van troost een belangrijk doel van poëzie, maar al die uitleg schiet mij in het verkeerde keelgat. Volgens mij is het de betovering die troost, het onzegbare.
De bundel is opgebouwd uit drie afdelingen: Breekspanning, Imker van engelen en Kracht. Het titelgedicht van de eerste afdeling gaat aldus:
Wist je dat iedere, ook de fijnste materie
zoals huid in meerdere gehaltes bestaat
zodat de breekspanning wisselt. Sterker
materiaal geeft andere waarden, waarhet lichaam via de huid bij tl-licht
geopend, gepijnigd en gezuiverd werd,
de ziel zich verborg maar bij kaarslicht
verscheen, schemert er iets voor de geestzie de populieren met hun pompons
van maretak in de wind wiegen de kraaien
tegen de ijsblauwe lucht, daaronder oud
veld in vlakken en vlekken geellicht tegeneen achtergrond van kantwerk van
heesters en prikkels, dan donkerblauw
als een verte honderd jaar geleden
in waterverf vastgelegd met een aaiop papier en wist je dat hartstocht
door de huid gaat. Dat is aangetoond.
cerebrale oplichting in de hersenschors.
Arm, arm aapje klampte zich innig vast
aan het frame van een moeder.
Mooi spel met de enjambementen (‘sterker’) en assonanties (‘waarden, waar’ en ‘populieren pompons’). Ook hier weer uitleg (‘wist je…’) De eerste twee strofen en de slotstrofe leggen uit hoe het lichaam met emotie omgaat, ziel en lichaam verbonden zijn. Dat past in een lange filosofische traditie van verwondering over waar het een begint en het ander ophoudt. Op de wijze van Achterberg benadert Stroeve dat hier natuurkundig, biologisch. Voegt het gedicht iets toe aan de canon? De derde en vierde strofe gaan over een aquarel waarin het schilderen op papier vergeleken wordt met het aanraken van iemands huid; tederheid. Twee verschillende verklaringen die vermengd worden. En dan de slotregel, in de verleden tijd, die wordt dan weer niet uitgelegd. Dat aapje (een metafoor voor een jong kindje?) zorgt voor een ontroerend beeld dat begrepen kan worden vanuit het voorafgaande.
Het titelgedicht van de tweede afdeling is gemaakt met dezelfde techniek: eerst wordt technisch verklaard hoe de mens reageert op belasting:
[…] Hoe dit gebeurt, hangt af van je
veerkracht of de elasticiteit van jou als materiaal.
Het gaat om de cohesie van je gedachtenwaardoor er inwendige krachten optreden, loop
op wilskracht, hang naar schoonheid enje gedragen weten. […]
Let op de witregel tussen ‘je’ en ‘veerkracht’, de belasting die hier niet fysiek maar psychisch is en het klankspel (gedachten – krachten en ‘loop op’ – ‘hang naar’). Je gedragen weten is een metafoor voor gedeelde smart, maar wel een cliché. Het slot van het gedicht is weer een beeld: het ziekenhuis waar de beproefde mens verblijft (het gedicht is in de tweede persoon dus kan iedereen betreffen) wordt vergeleken met een bijenkorf en de bijen zijn ‘goede zielen’. Dat kunnen zowel levenden als doden zijn. Al eerder worden schaatsenrijdertjes gebruikt als metafoor; insecten die over het water kunnen lopen. Dit kun je zien als een verwijzing naar het beroemde gedicht van Gezelle ‘Het schrijverke’ waarin het insect de naam van God op het water schrijft (de kring in het water is de letter o). Ook in dit gedicht dus een filosofisch spel met religie, gemeenschapszin, letterlijk versus figuurlijk, God als de grote imker. Heel origineel is het niet.
Er zit ook een frase op metaniveau in het gedicht die de poëtica van Stroeve onthult: ‘Bij vele koppelingen ontstaat er een oppervlakte / en kan je als schaatsenrijdertje over donker // water snellen.’ Het gaat dus om het geheel van alle benaderingen van de beproeving, die samen maken dat het gedicht iemand kan dragen (troosten). Ik kan de gedachte niet negeren dat het woord ‘oppervlakte’ ook klinkt als oppervlakkigheid die ontstaat door nergens echt diep op in te gaan. Ook jammer dat hier een vergelijking met als wordt gebruikt, daardoor blijft het gedicht wat afstandelijk.
In het titelgedicht van de laatste afdeling richt de dichter zich rechtstreeks tot de schilder Egbert Johannes de Maar, haar grootvader, wiens werk ook in de bundel voorkomt. Ze reageert op het doodsbericht, eerst met een overpeinzing over het doel van kracht en daarna een beeld: ‘Jij en het blauw waarin met wit krijt lange lijnen zijn / uitgezet, sneeuwwitte regels, alleen voor jou in je dromen te lezen. Verkenner! Hier keert zich alles ten goede.’ Dezelfde zoektocht naar troost (nu voor zichzelf) en dezelfde methode. Maar ook weer dezelfde uitleg, die het gedicht een beetje platlegt. Waarom die laatste zin niet geschrapt? Als of de dichter niet durft te vertrouwen op het gedicht, op de kracht ervan.
Hanz Mirck
Lans Stroeve – Sterkteleer. Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen. 61 blz. € 18,99.