Recensie: Wiebe Radstake en Isa Altink – J. Slauerhoff Archipel 1923-2023
Een verlangen ‘om de wereld net voorbij de oever te begrijpen’
Er zijn verschillende manieren om onze oude dichters te eren. Een bijzonder sympathiek initiatief kwam afgelopen jaar van de varende uitgeverij HetMoet. In 1923 debuteerde Slauerhoff met zijn bundel Archipel. Om het honderdjarige bestaan van deze bundel te vieren, nodigde de uitgeverij in oktober veertien verschillende kunstenaars uit om – om de beurt – met de zeiltjalk Vrijbuiter naar het kleine eiland Archipel in het Grevelingenmeer te varen, daar 24 uur door te brengen met één gedicht van Slauerhoff, en zich hierdoor te laten inspireren. Dit initiatief heeft geleid tot een fraaie, handgebonden uitgave van de veertien gedichten van Slauerhoff, aangevuld met alle eigentijdse bijdragen van deze kunstenaars.
Het is bij de eerste bijdrage al meteen duidelijk hoeveel er in deze eeuw is veranderd. Naast het prachtige spiegelgedicht ‘Ochtend’ van Tine Tabak naar aanleiding van het gelijknamige gedicht van Slauerhoff prijkt een kleine QR-code die je brengt naar een filmpje waarin je het gedicht niet alleen hoort voordragen, maar waarin je ook beelden ziet van het eiland en de sfeer die de kunstenaar hebben geïnspireerd. In Slauerhoffs tijd was de lezer gebonden aan het papier en de letters. Alleen de lezer zelf kon deze tekens tot een beeld in zijn hoofd maken. Die mogelijkheid is er nu nog steeds, maar zij is aangevuld met nieuwe kunstvormen in geluid en beeld.
Slauerhoffs poëzie is romantisch, lijdend aan het hier en nu, vol verlangen naar ver weg en andere tijden. Juist dat maakt dit initiatief haast magisch. Zijn poëzie krijgt nu daadwerkelijk een echo in een, vanuit Slauerhoff bekeken, verre toekomst. Er komen beelden terug uit zijn poëzie van de rotsen, de wind, de storm, het eiland en de eenzaamheid, maar vanuit een moderne pen. Je zou willen dat hij even om de hoek zou kunnen kijken waar zijn prachtige bundel toe geleid heeft.
Soms blijft de tekst verborgen achter een QR-code. Zo heeft Tjaka Tomas een beeldend kunstwerk gemaakt, ‘Hai Mahatu – Penuh Kasih’ bij ‘Ratanui’ van Slauerhoff. Het is alsof je door een kristal naar een kleurrijke wereld kijkt: die van het verleden, van de toekomst, van de verbeelding? Als je de code volgt, dan hoor je alleen een stem die een gedicht voordraagt, juist zonder beeld.
Sommige bijdragen blijven dicht bij de wat rauwe, romantische sfeer van Slauerhoffs poëzie, maar Daan Doesborgh schreef naar aanleiding van ‘Het boegbeeld: de ziel’ een ‘Ballade voor mijn oma’, die ernstig, maar tegelijkertijd ook humoristisch begint met:
Die nacht op de boot in de Grevelingen
wilde ik de Styx over, maar ik had geen geld,
dus ik kwam wel in oma’s tuin, maar ze was niet thuis.
Ik ruimde schalen af waar ze nét van had gegeten,
bracht weer leven in de vijver die ze nooit heeft gehad.
Als ik goed terug de tijd in luisterde hoorde ik nog net
de klik van het slot achter haar ferme hand, een hak
op de stoep, klik van een tas, een beschaafde groet.
Toch voel je ook hier de hang naar een andere tijd, naar de onbereikbare ander die zich verscholen houdt, terwijl alle sporen er nog zijn, die verlangen zo versterken. Daarmee blijft de dichter toch in de geest van Slauerhoff.
Broeder Dieleman roept vanaf het onbewoonde eiland naar de schipper ‘Ik heb een gedicht!’ en houdt zijn boekje omhoog als bewijs. Daarna blijkt het toch wat subtieler te liggen: ‘Het was geen af gedicht dat ik dacht gevonden te hebben. Meer een idee, een manier van denken die een blik opende.’ De tekst leidt uiteindelijk naar het ‘gevonden’ gedicht waarin de ik constateert: ‘zelfs in mij huist er nog wildernis / ben ik nog ergens pionier’. De dichter baant een ‘onaf pad tussen de bramen’.
Het raadselachtige uit Slauerhoffs ‘Sirenen’ krijgt een bijzondere plek in het korte verhaal ‘Runen in het zand’ van Marieke de Groot, dat vol prachtige zinnen staat, die op zichzelf al kleine gedichten zijn waar je voor een poos in kunt verdwijnen:
Staan aan de waterlijn roept een verlangen bij me op om de wereld net voorbij de oever te begrijpen. Maar het water scheidt me van de pony die op de golven lijkt te staan, van de witte vogel in delen, bestaande uit één vleugel, gestrekte nek, snavelprofiel. Daarom kijk ik naar wat hier nu wel is, kies ik ervoor te geloven in alles wat zich op dit moment aan mij toont. Daarom zit ik op mijn hurken, por in het zand, laat bewonderend de amuletten van de oever door mijn vingers glijden; strengen geelbruin kelp om een mossel gewikkeld, een tengere sliert blaaswier, elegant in een oesterschelp gevleid.
De kleine verzameling kunstwerken rondom Slauerhoffs Archipel is meer dan een ode aan deze dichter, het is de uitkomst van een bijzonder creatief initiatief dat laat zien dat het geheel zo veel groter en magischer kan zijn dan de som van de afzonderlijke delen. Ook maakt zij tastbaar hoe ieder mens niet alleen een uniek spoor trekt in de relatief korte periode die hij op aarde rondloopt, maar er iets heel moois uit kan komen als dat unieke spoor van de ene kunstenaar dat van de andere raakt.
Dietske Geerlings
Wiebe Radstake en Isa Altink – J. Slauerhoff Archipel 1923-2023. HetMoet, Amsterdam. 56 blz. € 18,50.
Ook deze regels spreken mij aan