Recensie: Willem Brakman – De reis van de douanier naar Bentheim
De onderstaande recensie over De reis van de douanier naar Bentheim komt uit 1983.
De logge hops der hormonen
Soms zou je als recensent wel eens ontslagen willen zijn van de plicht uit te leggen waarom je een boek goed vindt. Gewoon schrijven: die en die heeft dat en dat boek geschreven, het kost zoveel en u moet het maar eens lezen, eventueel nog een goed gekozen citaat ter illustratie en verder niks. Bepaalde boeken heb je namelijk nog niet echt uit als je de laat pagina hebt omgeslagen: boeken die nog een tijdlang in je hoofd moeten blijven doorpruttelen en sudderen voor je er iets over kunt zeggen.
Het nieuwste boek van Willem Brakman, De reis van de douanier naar Bentheim, is daar een voorbeeld van. Het is een prachtig boek. Ik heb het heel geboeid en geamuseerd zitten lezen, ik werd voor de zoveelste keer weer getroffen door Brakmans bijna wellustige woordstapelingen en verontrust door de duistere zaken die hij niet alleen beschrijft schrijft maar ook oproept. Maar eerlijk gezegd voel ik me nog niet in staat tot het geven van een ‘bezonken oordeel’.
De ingrediënten van de novelle worden gevormd door twee gepensioneerde heren, de één een douanier en de ander een leraar, twee beeldschone fietsende meisjes, het bosrijke landschap van de Achterhoek, verder herbergen en uitspanningen met namen als ‘De Gevulde Hoorn’ en ‘De Groene Jager’ en ten slotte nog een handvol kasteeltjes en een heus kuuroord vlak over de Duitse grens: Bentheim. Romantischer, rustieker en idyllischer kan het haast niet.
De douanier en de leraar ontmoeten elkaar in ‘De Groene Jager’ en besluiten gezamenlijk een reisje te gaan ondernemen, ‘een vrij en onbelast zwerven door het zonnige land’. Beiden zijn niet ongevoelig voor vrouwelijk schoon, wat meteen al blijkt als ze twee meisjes voorbij zien fietsen en de leraar hopeloos en tot over zijn oren verliefd raakt:
Het waren mooie meiden en ze wisten donders goed hoe ze daar voorbij rolden, van hun wangetjes en zo en hun zonspettende tanden, hun leuke pofmouwen mouwen en hun velociperende derrieres. Ik kende die troeteltjes overigens wel, ze kwamen lijnrecht van de koektrommel thuis, waar ze op het deksel lachend van de fiets sprongen of er weer op, barstend van de plannetjes met van diezelfde hoedjes en in dat zonovergoten flanel. Ik noemde die meisjes ‘de Bahlsencakes’. want dat stond op de rand.
Beide heren worden dus nog wel degelijk gekweld door ‘de logge hops der hormonen’, maar elk op weer geheel eigen wijze. De leraar is een uiterst fijnzinnig man, wendt althans voor dat te zijn, terwijl de erotische belangstelling van de douanier van meer banale aard lijkt. Hij vertoeft graag langdurig op toiletten, ook om er in alle rust de deuren te kunnen bestuderen, waar ‘alle hete en zwoele zomeravonden (…) kras, kreet en kerf zijn geworden, alle bronst is vertaald in telefoonnummers.’ Hun onder zulke idyllische omstandigheden begonnen zwerftocht neemt echter steeds macaberder vormen aan en ontaardt in het kuuroord zelfs in een regelrechte nachtmerrie, compleet met folterkamers en duistere kerkers De dartele hops der hormonen is verworden tot een duivelsdans.
Brakman laat in deze novelle weer allerlei werkelijkheden door elkaar heen lopen. Meisjes die van een koektrommel het verhaal binnenfietsen, een observerende verteller die op een gegeven moment handelend optreedt, een vrouw die plotseling opduikt ‘alsof ze er snel was geschilderd door hogere machten’ en een douanier die bij het zien van een landelijk tafereel uitroept: ‘Het zou me niet verbazen als ik linnen zou voelen wanneer ik de stenen aanraak, want ik denk dat we in een schilderij zitten van
Albert Cuyp.’
Navertellen van ‘het verhaaltje’ is in zo’n geval meer dan ooit zinloos. Er is in deze novelle geen sprake van een verhaal, maar van een complex van verhalen die elkaar bovendien weer op een uiterst gecompliceerde manier doorkruisen en beïnvloeden. Zoals ook idylle en gruwel, driftleven en sublimatie, trivialiteit en verhevenheid, werkelijkheid en fantasie elkaar doorkruisen en vaak onontwarbaar verstrengeld raken. Op deze novelle zijn dan ook bijna letterlijk de woorden van toepassing die Brakman de douanier laat uitspreken: ‘Veel is daar verknoopt en verstrikt, het is niet tot moeilijk uit te leggen.’
Nogmaals: een prachtig boek. Maar als u me nu even wilt excuseren, dan laat ik het weer even doorsudderen.
Everhard Huizing
Willem Brakman – De reis van de douanier naar Bentheim. Querido, Amsterdam.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 9 november 1983.
Huizing verwoordt heel goed wat mij bij Willem Brakman ook al jaren bezighoudt. Het zijn meestal prachtige boeken die inderdaad nauwelijks na te vertellen zijn. Maar waarom zou dat moeten? Het gewone leven laat zich vaak ook niet tot nauwelijks navertellen.