Recensie: Hein van der Hoeven – Het leven is snel genoeg
Bartelsen zit in onze kaartenbak
Het is al vaak geprobeerd om tekst en beeld op een gelijkwaardiger manier samen te brengen, maar het blijft doorgaans behelpen. Een van beide disciplines krijgt al snel de ‘volgende’ rol en dat steekt. De schrijvende oud-diplomaat Hein van der Hoeven en beeldend kunstenaar Diederik Gerlach doen in Het leven is snel genoeg een nieuwe poging. Het beeld reageert niet op de geschreven teksten, maar andersom. En ook dat heeft zo zijn beperkingen.
Marten Toonder, de geestelijk vader van heer Bommel en Tom Poes, had het destijds goed gezien: alleen als je zelf zowel schrijft als tekent kan er sprake zijn van balans. De stripwereld kent meer voorbeelden. Maar de acrylverfschilderijen van Diederik Gerlach mogen dan wel licht cartooneske kanten hebben, het is van oorsprong op zichzelf staand werk, vaak in serie, enigszins geabstraheerd, terughoudend van tint, alsof ze uit een ander tijdperk stammen.
Zo’n serie schilderijen is een aantrekkelijk uitgangspunt om een literaire tekst bij te schrijven. Met de woorden dus in de ‘volgende’ rol, al staat Van der Hoevens naam groot op de omslag. Dat hoeft geen bezwaar te zijn, maar waar de lichte abstractie in Gerlachs werk nu juist de vrijheid biedt aan degene die het bekijkt, vult Van der Hoeven in. Het is dus, goeddeels onvermijdelijk, expliciet diens kijk op Gerlachs schilderijen.
Zowel schrijver (1951) als schilder (1956) zijn mensen uit de generatie van kort na de Tweede Wereldoorlog. Dus begrijpen ze, terugdenkend, wat die schrale, maar ook optimistische tijd inhield. Het was de tijd van wederopbouw, vrijwel ongeremd geloof in de goede kanten van technologische ontwikkeling, keurige braafheid (‘Foei, Hans, niet zo lelijk denken over je moeder’) en hiërarchische verhoudingen. Anders dan in het Amerikaanse beeldend werk van Edward Hopper, vind je in Gerlachs werk pas na langer kijken iets van twijfel over zo veel rooskleurige toekomstverwachtingen.
In deze novelles / schilderijen proef je Europa, wat zoals bekend een ander werelddeel is. Met name Nederland en Duitsland. Er wordt gereisd per eigen automobiel, er worden verkeringen aangegaan, of juist niet, er wordt gezocht naar goede banen met uitzicht op nog beter. Vermoedelijk door Van der Hoevens verleden als diplomaat zweeft de internationale geest van James Bond door deze verhalen en de toen bestaande bezorgdheid over de nieuwe mondiale machtsverhoudingen. Voor je het weet zit je koffie te drinken met een spion of communist, dan wel beiden in één persoon.
‘We weten van zijn connectie met K2. Of hijzelf op de een of andere manier actief is voor de andere kant, is onbekend.’ Hij nam de dunne dossiermap die voor hem lag, in zijn hand en bladerde erin. ‘Bartelsen zit in onze kaartenbak. Dat is louter vanwege zijn strategische functie in de haven van Rotterdam. Wat denk je? Is hij betrouwbaar?’
Het geeft beide novellen, ‘De Hofmeister-knik’ en ‘Het leven is snel genoeg’, ook enigszins de sfeer van oude jongensboeken, waarin uitgekookte ooms met geld en relaties de mannen waren tegen wie je op diende te kijken. Van der Hoeven wil, anders dan Gerlach in zijn schilderijen, er niet het geringste misverstand over laten bestaan dat we het hebben over de wederopbouwjaren, dus strooit hij wel erg rijkelijk met merken en kenmerken van die periode. De lineair opgezette verhalen lezen gemakkelijk, maar een hoge mate van hijgerigheid, detailleringsdwang en talrijke, veelal onuitgewerkte zijpaadjes, doen echter afbreuk aan wat je nog spanningsopbouw zou kunnen noemen. De personages gaan daardoor ook niet leven. Even weinig als de helden en schelmen in de ‘leesboeken’ uit die tijd.
André Keikes
Hein van der Hoeven – Het leven is snel genoeg. Twee novellen langs schilderijen van Diederik Gerlach. In de Knipscheer, Haarlem. 152 blz. € 22.
Beste André Keikes,
gisteren werd ik via de uitgeverij en auteur Hein van der Hoeven opmerkzaam gemaakt op je TZUM-recensie van ‘Het leven is snel genoeg’. Uitgever Franc Knipscheer troostte ons – en dan vooral Hein – met de opmerking dat er soms geen klik bestaat tussen recensent en de auteur. Hij zal zoiets vaker hebben geschreven; het neemt niet weg dat het in dit geval wel van toepassing lijkt te zijn. In de flaptekst maakte ik al duidelijk dat een werkelijk samengaan van tekst en beeld alleen mogelijk is in stripverhalen en cartoons. Het welslagen van een perfecte combinatie van (autonome) schilderijen met literaire verhalen leek mij van tevoren al een onmogelijkheid. Toch geloof ik dat het open, schematische, ja bijna starre proza van Hein tot op zekere hoogte verwant is aan mijn voorstellingen die bestaan uit vrij bewerkte (beeld) combinaties van heterogene elementen uit het verleden.
De vraag is natuurlijk in hoeverre de lezer bereid is mee te gaan in zo’n experiment, en een zekere welwillendheid lijkt mij in dit geval wel nodig. En waarom ook niet? Hein is niet de nieuwe Hermans of F.B. Hotz, maar zijn novelles vind ik allebei wel geslaagd. Het eerste verhaal heeft mij zelfs ontroerd. In het tweede wordt inderdaad een spionagezaak erbij gehaald, voor mij was dat niet zo nodig geweest, maar er staat veel tegenover.
De ‘hoge mate van hijgerigheid’ kan ik eerlijk gezegd niet thuisbrengen. Ook de ‘detailleringsdwang’ en de ‘onuitgewerkte zijpaadjes’ zouden met enige voorbeelden kunnen worden gestaafd. Misschien alsnog? Dat de personages niet tot leven komen lijkt mij in de twee novelles eerder een voordeel, omdat de figuren in de schilderijen ook niet meer zijn dan zetstukken in het geheel. En dan: komt Osewoudt tot leven? Of Hans Castorp?
Met vriendelijke groet,
Diederik Gerlach