Stremsel, maar nog geen kaas

Kira Wuck maakte een succesvolle entree in de Nederlandse letteren, haar verhalen werden goed ontvangen en haar poëziedebuut werd genomineerd voor de Jo Peetersprijs en de C. Buddingh’-prijs, en kreeg de Lucy B. En C.W van der Hoogtprijs. Haar jongste bundel Koeiendagen stelt echter teleur. Neem het openingsgedicht:

Logboek

Ik probeerde je te bellen
vanuit dit hete land
waar je overdag stil moet blijven liggen
om vocht te besparen
waar koeien afwaswater uit emmers drinken
iemand voor vijftig cent mijn sokken boent

(…)

Ik had je willen vertellen
hoe de zon hier woekert als frituurolie
nachten korter en klammer worden
ik ’s nachts klaarwakker lig als een uil

En hoe harder ik mijn best deed je te vergeten
hoe vaker je opdook
ook al ontbraken er steeds meer details
vermengde je geur zich in het landschap

Ik tel mijn koeiendagen
wacht op een bries uit zee langs mijn flanken

De beeldspraak rammelt. Frituurolie woekert niet, de zon ook niet. Uilen liggen niet. Een geur vermengt zich niet in een landschap, hoogstens met andere geuren in het landschap. Wel aardig is de koeienmetafoor: langzaam wordt de ik een koe, drinkt vieze dingen, verlangt naar een briesje, wacht, staart en herkauwt het steeds grijzer wordende verleden. Vaak werkt in de literatuur de paradox dat hoe persoonlijker je schrijft des te universeler het wordt, omdat je tot de kern van de dingen komt, en die is herkenbaar. Maar dan moet je wel geraakt worden door de dingen. Ik voel hier de hitte niet, het verlangen niet, ik voel alleen de grijsheid. Het tellen van die dagen levert geen inzicht op, onder andere omdat de gedachten aan de ex in de verleden tijd zijn maar de slapeloze nachten en de koeiendagen tegenwoordige tijd zijn, de bundel opent met een uitzichtloze situatie.

Laten we kijken naar een ander gedicht:

Kill date

We hebben rituelen omdat we elkaar anders nooit zouden zien
als je indruk wilt maken
vouw je je keel binnenstebuiten

ondertussen verdrijf ik de honger met zoutkorrels
mijn lippen stuk

raakte je me maar
al was het met iets bots

misschien dijen we langzaam uit
zoals het heelal

vermenigvuldigen kamers zich tot ze vergeten wie er wonen

In tegenstelling tot het eerste gedicht is het hoofdlettergebruik hier beperkt tot de eerste zin, waarom is me niet duidelijk. In dit gedicht zet Wuck veel techniek in. De binnenstebuiten gevouwen keel kun je lezen als een metafoor voor iets innerlijks met extreme nadruk proberen te uiten, zingen, schreeuwen, de dichtbundel zelf kun je zien als een binnenstebuiten gevouwen uiting. Als de ‘je’ staat voor de mens in zijn algemeenheid, beschrijft de eerste strofe een gewoonte. Maar je kunt het ook zien als wat iemand anders doet, waar de ‘ik’ zich moet verhouden. Blijkbaar maken de woorden van de ander dan, hoe grotesk ook geuit, niet veel indruk; ‘raakte je me maar – al was het met iets bots’ een cynische woordspeling. Dan komt een andere vergelijking uit de lucht vallen: de ‘je’ en de ‘ik’ raken steeds verder van elkaar verwijderd, en daarop wordt nog een vergelijking gestapeld: verhuizingen vervreemden ons van elkaar. Dit gedicht vind ik door de veelheid aan beeldspraak een beetje los zand en algemeenheden die niet beklijven.

In het titelloze slotgedicht wordt een vergelijking gemaakt tussen gebakken vlees, waar je op kunt drukken met je vinger ‘om de garing te bepalen’, het lichaam van de ‘ik’;

zit er genoeg vet op de heupen en warmte in de ellebogen
jachthonden hebben een zachte bek zodat ze hun wild niet beschadigen
samen kijken we naar het stervend lam
volgens jou is elk dier dat graast een vriend van mij

je kan met me gooien
maar niet op me gaan staan
ik veer niet genoeg terug
en vertrek maar één keer

Opnieuw een stapeling van beelden die allemaal te maken hebben met vlees, prooien, respect. Maar dat stervend lam heeft een religieuze connotatie naar Christus, dat lijkt me in deze context van een afgesloten relatie wat pathetisch, net als de slotstrofe. Het klinkt een beetje gelijkhebberig. Alsof de dichter te weinig distantie wist te vinden tot het onderwerp. Ik vermoed dat er echt verdriet onder deze gedichten zit. Maar het komt op mij niet over. Het leed is wel herkauwd maar nog niet gerijpt. Stremsel, maar nog geen kaas. Wuck heeft bewezen over veel talent te beschikken maar misschien was het te vroeg voor deze bundel?

Kira Wuck – Koeiendagen. De Geus, Amsterdam. 62 blz. € 18,-.