Recensie: Louis-Ferdinand Céline – Oorlog
Een antisemiet die kon schrijven
Eerst even kort de feiten. Eind jaren 1990 werd de Franse journalist Jean-Pierre Thibaudat anoniem benaderd door mensen die hem onontdekte manuscripten van een belangwekkende schrijver wilden bezorgen op één voorwaarde: diens weduwe mocht er niet van profiteren. De auteur in kwestie bleek niemand minder te zijn dan enfant terrible Louis-Ferdinand Céline (1894-1961), en aangezien zijn weduwe pas in 2019 overleed en er nog wat juridische procedures volgden, kwam de eerste publicatie pas in 2022. Het ging om Guerre, een onvoltooide kladversie van een roman in wording, die in de Nederlandse vertaling de titel Oorlog kreeg. Dat onvoltooide karakter schemert hier en daar wel door – sommige woorden van het manuscript waren onleesbaar, bepaalde passages zijn wat slordig en moesten ongetwijfeld nog worden herwerkt – maar in zijn geheel is Oorlog een belangwekkend werk dat als een aanvulling op Reis naar het einde van de nacht kan worden beschouwd.
Oorlog wordt tot Célines ‘vroege’ werk gerekend. Het manuscript dateert waarschijnlijk van rond 1934 en leunt thematisch en stilistisch dus vrij dicht aan bij Reis naar het einde van de nacht, waarschijnlijk zijn bekendste werk. Hoofdpersoon is de Franse brigadier Ferdinand, die bij het begin van de Eerste Wereldoorlog gewond is geraakt aan het front, ergens tussen het Vlaamse Poelkapelle en Langemark, en wordt afgevoerd naar een veldhospitaal in Peurdu-sur-la-Lys (in werkelijkheid het Frans-Vlaamse stadje Hazebrouck). Getraumatiseerd door de zinloze slachtingen aan het front – tegenwoordig zou Ferdinand wellicht de diagnose van een posttraumatische stressstoornis krijgen – vervalt hij in een diep, zwart, uitzichtloos nihilisme:
[…] je hebt de slagvelden gezien waar aan de rottende lijken geen lintje wordt gegeven en jij hebt je lintje, vergeet dat niet want anders ben je maar een ondankbare hond, een zielige plas braaksel, het klamme afschraapsel van een schijtgat, dan ben je geeneens het papier waard waarmee ze je afvegen.
Elke vorm van geloof (zowel in de religieuze zin van het woord als met betrekking tot humanistische waarden) heeft hij verloren, wat nog rest zijn gevoelloze uitspattingen met de nymfomane verpleegster L’Espinasse of comazuipen met zijn kameraad Cascade. Als Ferdinand bezoek krijgt van zijn kleinburgerlijke ouders, is er van enig werkelijk contact eigenlijk geen sprake:
‘Merde,’ zei ik ten slotte, ‘ik heb jullie niets te zeggen, lazer maar op…’
‘O Ferdinand!’ reageerde mijn moeder, ‘wat doe je ons veel verdriet. Kom, je zou toch blij moeten zijn. Je hoeft niet meer de oorlog in. Jij bent tenminste gewond, maar een gezonde jongen zoals jij komt daar gauw weer bovenop. De oorlog zal afgelopen zijn […].’
Maar de oorlog is natuurlijk niet afgelopen, want die eindigt nooit in het hoofd van de getraumatiseerde soldaat. En zo komen we bij een heikel punt, want het personage Ferdinand is gebaseerd op Célines eigen ervaringen en trauma’s van de loopgravenoorlog. Zo is de hypothese ontstaan dat Célines latere virulente antisemitisme, dat tot uiting komt in de anti-Joodse, racistische pamfletten die hij tussen 1937 en 1944 schreef, eigenlijk zijn wortels heeft in dat oorlogstrauma.
Ik durf me daar niet over uit te spreken, maar wat er ook van zij, de vraag is nu, anno 2024, hoe we ons moeten verhouden tot een belangrijke, vernieuwende auteur als Céline, die enerzijds met zijn ‘op spreektaal geënte schrijftaal’ een beeldenstorm heeft veroorzaakt in de Franse literatuur met zijn weliswaar rijke, maar ook nogal academische, schoolse traditie, maar anderzijds ook schofterige antisemitische pamfletten schreef en ongegeneerd collaboreerde tijdens de bezetting.
In zijn voorwoord verwijst Arnon Grunberg naar de socioloog Sapiro, die een onderscheid maakt tussen ‘moralisten’ (die menen dat werk en leven van de kunstenaar onscheidbaar zijn) en ‘estheten’ (die een ‘radicale tweedeling’ voorstaan). Blijkbaar rekent Grunberg zich tot het eerstgenoemde kamp:
Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, het werk van […] Céline te scheiden van zijn antisemitisme. Wie er eenmaal weet van heeft ziet het er overal doorheen sijpelen.
Hier moest ik toch even de wenkbrauwen fronsen. Er staan uitgesproken misogyne passages in Oorlog, en ook racistische clichés over een Noord-Afrikaanse soldaat, maar ik heb met de beste wil van de wereld geen enkele antisemitische opmerking of zelfs maar een verwijzing naar het Jodendom gelezen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het antisemitisme in zijn latere werk wel prominent aanwezig is, en vanzelfsprekend mag je dat niet verzwijgen. Maar Grunberg gaat nog een stapje verder:
Hij was een antisemiet die kon schrijven, de vraag is of talent en esthetiek als verzachtende omstandigheden mogen gelden.
Ik denk dat dat de verkeerde vraag is. Het antwoord is ondubbelzinnig ‘nee’: er bestaan geen excuses of verzachtende omstandigheden voor het antisemitisme en de oorlogsmisdaden van Céline. Maar ik ben een lezer, geen rechter. Het is niet mijn rol om me uit te spreken over de schuldvraag of de strafmaat. En ook al besef ik dat het ‘esthetische’ standpunt onder druk staat, toch peins ik er niet over om het werk van Céline, of pakweg Curzio Malaparte – ook behoorlijk fout tijdens de Tweede Wereldoorlog – af te wijzen op morele gronden.
Wat overigens ook in het voordeel van Oorlog pleit, is dat het impliciete pacifisme en de afwijzing van nationalisme en patriottisme haaks staat op de fascistische oorlogsretoriek. Het is uitgesloten dat een nazi het boek zou prijzen, het valt zelfs veeleer onder de categorie ‘entartete Kunst’.
Toch is het allemaal niet zo glashelder of eenduidig zwart-wit. De scheidingslijn tussen ‘esthetisme’ en ‘moralisme’ is niet altijd zo scherp, zoals vertaler Rokus Hofstede in zijn nawoord betoogt:
Boeken moeten op hun literaire merites worden beoordeeld, dacht ik, de auteur hoeft daarbij niet langs een moreel-politieke meetlat te worden gelegd. Mij stelde bovendien gerust dat de te vertalen tekst geen antisemitische uitlatingen bevatte. Intussen weet ik dat het ingewikkelder ligt en dat esthetiek en ethiek zich niet zo makkelijk eens en voor al laten scheiden. Guerre vertalen is geen vrijblijvende stijloefening, je verhoudt je als vertaler ook tot het wereldbeeld van de auteur.
Dat valt niet te ontkennen, en ook als lezer verhoud je je tot het wereldbeeld van de auteur. In het geval van Céline blijf ik er echter van overtuigd dat het mogelijk is om enerzijds het literaire talent van de auteur te bewonderen, maar anderzijds het antisemitisme en de oorlogsmisdaden van de collaborateur die hij ook was, met klem af te wijzen.
Daan Pieters
Louis-Ferdinand Céline – Oorlog. Uit het Frans vertaald en van een nawoord voorzien door Rokus Hofstede. Met een voorwoord van Arnon Grunberg. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 178 blz. € 22,99.
Het is ook zo verschrikkelijk makkelijk om vanuit je 21e eeuwse luie stoel te oordelen over iemand van honderd jaar geleden die dingen heeft meegemaakt die wij nooit zullen meemaken. En nu het weer oorlog is in Europa, zou het juist goed zijn om te lezen wat voor verwoestingen zo’n oorlog aanricht, ook in iemands hoofd. En dat kan dus ook leiden tot verwerpelijke denkbeelden.