Recensie: Robert Antelme – De menselijke soort
‘Maar wij blijven ondubbelzinnig mensen’
Al in 1947 publiceerde Robert Antelme zijn L’Espèce humaine, maar pas in de jaren zeventig krijgt het de aandacht die het verdient. In 2001 is het voor het eerst in het Nederlands vertaald als De menselijke soort. Het is een ooggetuigenverslag van zijn ervaringen in concentratiekamp Gandersheim en vergelijkbaar met Primo Levi’s Is dit een mens, dat in dezelfde tijd is geschreven. Het is een indringend en bizar onderzoek naar de grenzen van de menselijke soort, waartoe hij, net als zijn medegevangenen, tot het einde toe blijft behoren. Hij komt daarbij tot bijzondere inzichten, die nog steeds actueel zijn.
Anders dan Levi was Antelme geen Jood. Hij was een Franse verzetsman en werd daarom gearresteerd. Eenmaal in het kamp lijkt er weinig onderscheid te bestaan: alle gevangenen bevinden zich onderaan de hiërarchie en moeten ontkleed, uitgehongerd en vernederd worden. In het voorwoord geeft hij aan dat Gandersheim anders was dan andere kampen. Er waren geen gaskamers en er was geen crematorium. Hun commando stond niet onder leiding van politieke gevangenen, maar van strafgevangenen en dat waren dus ‘moordenaars, dieven, oplichters, sadisten en zwarthandelaren.’ De verschrikking bestond uit: ‘onduidelijkheid, volkomen gebrek aan houvast, eenzaamheid, onophoudelijke onderdrukking, langzame vernietiging’.
Duidelijk is dat Antelme literaire middelen inzet om de bizarre omstandigheden te beschrijven. Zo lijkt er af en toe een zijdelingse perspectiefwissel in te sluipen, waarbij de verteller de situatie vanuit de SS’ers beschouwt, terwijl hij toch gevangene blijft:
Nu moeten we slapen. We hebben recht op slaap. De SS’ers stemmen toe, dat wil zeggen dat ze bereid zijn enkele uren lang niet onze SS’ers te zijn. Als ze morgen nog SS-materiaal willen hebben, dan moeten we slapen. Aan die noodzaak ontkomen ze niet. En wij, wij moeten kracht fabriceren. We moeten dus slapen: we hebben geen tijd te verliezen. We hebben haast. De slaap is geen vorm van rust, hij betekent niet dat we onze dagtaak tegenover de SS’ers afgemaakt hebben, maar dat we ons er door middel van een taak die slaap heet op voorbereiden volmaaktere gevangenen te zijn.
Hiermee legt hij haarscherp bloot hoe de gevangenen als ‘materieel’ fungeerden in de grote machinerie van de nazi’s. Tegelijkertijd laat hij zien hoe niet alle onderdelen van deze machinerie even gehoorzaam meedraaiden. Af en toe zat er iemand tussen, die de gevangenen een hand gaf, iets vriendelijks toefluisterde, of een extra stuk brood toestak, en daarmee laat Antelme zien hoe wat ogenschijnlijk twee uitersten zijn, zich naar elkaar toe bewegen.
Door herhaling en parallellisme, om maar twee stijlfiguren te noemen, roept Antelme regelmatig een bezetenheid op die zich van de gevangenen meester maakt rondom de rituelen van bijvoorbeeld het eten, het bezoek aan de ‘schijtplaats’, of het zich verweren tegen de ijzingwekkende kou:
We zijn bijna geraamtes, vel over been. Daarbinnen leeft alleen de wil voort, een verlaten wil, maar alleen die maakt het mogelijk om vol te houden. De wil om te wachten. Te wachten tot de kou overgaat. Die tast de handen aan, de oren, alles wat aan je lichaam dood kan gaan zonder dat je sterft. De SS-kou. De wil om overeind te blijven. Je sterft toch niet rechtop. De kou zal overgaan. We moeten niet schreeuwen, in opstand komen of proberen te vluchten. We moeten van binnen inslapen, het laten gebeuren, als een foltering, daarna zullen we vrij zijn. Tot morgen, tot de soep, geduld, geduld…
Hoe Antelme het eten van een stuk brood beschrijft, vergeet je nooit weer. Alle zintuigen zijn erbij betrokken, omdat dit zo kostbare moment van eten zo lang mogelijk uitgerekt moet worden. Het is ook verschillend hoe gevangenen met dit schamele stuk brood omgaan: een enkeling lukt het om het een beetje te sparen. De ene kijkt naar hoe de ander langzaam op het brood kauwt, de ander kijkt daar juist van weg. Alles om het zelf te kunnen volhouden.
Met uiterste precies beschrijft Antelme de aftakeling van de lijven, hoe mooi en lelijk samenvallen en hoe ze onderling nauwelijks nog verschillen, terwijl de mensen thuis nog steeds naar dezelfde foto kijken, die allang niet meer op hen lijkt. De SS’ers proberen hen tot ‘Scheisse’ te reduceren, van alle uniciteit ontdaan, maar het lukt niet, omdat de kampmensen zelf des te meer het onderscheid voelen. De SS’ers hebben hen in staat gesteld ‘de meest volmaakte mens te worden, de mens die het meest doordrongen is van zijn vermogens, de onuitputtelijkheid van zijn besef en de betekenis van zijn daden, de sterkste mens.’
Die onuitputtelijkheid is onwaarschijnlijk groot. Als uiteindelijk de bevrijding in zicht is, zijn de gevangenen die het overleefd hebben, niet meer dan geraamtes. Elk moment kunnen ze van uitputting neervallen, maar dan worden ze nog gedwongen helemaal te voet naar Dachau te gaan. Wat op die voettocht gebeurt, is gruwelijk: wie niet meer kan lopen, wordt eruit gepikt en ter plekke gefusilleerd. De levens hangen aan een zijden draadje.
Het meest ontroerende moment in het boek is wat mij betreft als Antelme voor het eerst buiten het prikkeldraad in de prachtige natuur staat en daar enkele ‘beesten’ op afstand weet. Hij stelt zich voor dat hij ze kan strelen, die volle, rijke lijven, terwijl er van hemzelf niets meer over is. Het is alsof hij al het mogelijke bederf heeft opgezogen, de dood in zijn lijf. En dan beseft hij ineens dat het de SS’ers niet is gelukt: hij zal nooit een beest kunnen worden, zelfs niet nu hij aan het randje van zijn menselijke bestaan is gekomen:
Maar wij blijven ondubbelzinnig mensen, wij eindigen alleen maar als mensen. De afstand die ons scheidt van andere soorten blijft onaangetast […] er zijn geen menselijke soorten, er is één menselijke soort. Omdat wij mensen zijn zoals zij, zullen de SS’ers uiteindelijk machteloos staan tegenover ons. Omdat ze geprobeerd hebben de eenheid van deze soort in twijfel te trekken zullen ze tenslotte verpletterd worden.
Dietske Geerlings
Robert Antelme – De menselijke soort. Vertaald door P. Huigsloot. In de Walvis|Stichting kunstenaarsverzet 1942-1945, Nijmegen. 320 blz. € 13,49.