Lubachs dilemma

Ik kijk geregeld naar De Avondshow, een televisieprogramma gepresenteerd door Arjen Lubach. Dat deze man zo’n rare haardracht cultiveert (een soort Kuifje in medialand) en quasi nonchalant de mouwen van zijn overhemd tot zijn ellenbogen oprolt en net als de meeste treinreizigers op gympen loopt, doet niet af aan de geestigheid van zijn teksten.
            Hij is rap van de tongriem gesneden (evenals een groeiend aantal baby’s tegenwoordig) en de technici achter de schermen van het programma kunnen de poppetjes naar willekeur laten dansen.

Hij treedt op voor een zaal met een enthousiast publiek, dat af en toe, als bewijsmiddel van hun aanwezigheid, met een glijdend shot door de camera in beeld wordt gebracht. Publiek is dus fysiek aanwezig, maar het gelikte gelach bij de grappen van Arjen, keurig afgestemd op het moment en het nodige volume, wordt onmiskenbaar gesteund door op Amerikaanse leest geschoeid ‘ingeblikt gelach’.

Alleen als Arjen aan het begin van het programma het podium betreedt, of wanneer later in de uitzending de gast van de avond wordt aangekondigd en zich presenteert, is een volledig echt applaus en gejuich waarneembaar, zij het vermoedelijk gedirigeerd door de zogeheten floormanager, die daarbij (niet in beeld gebracht) zijn beide handen in scheppende bewegingen op en neer beweegt, dan wel met diezelfde beide handen boven zijn hoofd applaudisseert, om zodoende de aanwezigen in de zaal extra te activeren.

                                                                        *

Er doet zich nu een interessant dilemma voor.
            Enerzijds zou men Arjen Lubach kunnen verwijten dat hij, ondanks de aanwezigheid van een heus publiek, gebruik maakt van gefabriceerde bijval, maar anderzijds heeft hij geen keus, want indien er als reactie op zijn grappen slechts een lauw lachje hier en daar uit de zaal zou volgen, dan zouden zijn grappen ijl en dun in de ether verdampen. De knoppen van de technici vormen hier een soort elektronische erectiepil voor een mogelijk te impotent reagerend publiek, dat nu echter spontaan en alert van zijn waardering blijkt geeft.

                                                                        *

John Osborne’s toneelstuk The entertainer (1957) dringt zich hier nu op, zij het in overdrachtelijke zin. In dit stuk is sprake van een podiumkomiek, tegenwoordig stand-up comedian geheten, die bij zijn publiek geen hand op elkaar krijgt. Het is verschrikkelijk om aan te zien hoe de man met zijn humor worstelt en faalt. Je zou hem het liefst ter plekke van het toneel af duwen om hem uit zijn lijden te verlossen en daarmee tegelijkertijd uit het lijden van de aanwezigen in de zaal en vooral dat van jezelf.

                                                                        *

In de jaren zeventig (1971/1979) was de Amerikaanse sitcom-serie All in the family, met Archie Bunker (Carroll O’Connor), zijn echtgenote Edith (Jean Stapleton), hun dochter Gloria (Sally Struthers) en hun inwonende schoonzoon Mike (Rob Reiner), op eigen kracht geestig en bij het Nederlandse kijkerspubliek uitermate populair. Om de verdenking weg te nemen dat het applaus en het enthousiasme van de toeschouwers elektronisch gemanipuleerd zou zijn, hoorde men bij de aftiteling van iedere uitzending een achtergrondstem die meedeelde dat de opnames gemaakt waren in aanwezigheid van een live audience, hetgeen aan de spontane reacties van het publiek ook duidelijk te horen viel, waardoor het effect van de gespeelde handelingen vaak uitbundig versterkt werd.

In zijn programma is Arjen Lubach met zijn ludiek en kritisch commentaar veroordeeld tot de steun van het elektronische blikgelach van – nota bene – een aanwezig publiek. Zonder deze virtueel versterkte reactie zouden Lubachs grappen ten onrechte vervallen tot de machteloosheid van John Osbornes entertainer. Ik probeer mij bij het kijken naar De Avondshow niet te storen aan deze noodzakelijke kunstgreep en tracht mij in te prenten dat ik me vergis, hetgeen overigens in wijder verband ook wel weer een heilzame strategie is.
            Het gelijk is vaak erger dan de twijfel.

L.H. Wiener