Column: Eric de Rooij – Ik vergat een man van achtenvijftig
Ik vergat een man van achtenvijftig
In een nacht had ik er een tiental volgers bij. Onbekende namen. Onbekende vrouwen. Jong en aantrekkelijk. Ze leken uit verre landen te komen. Ik bekeek mijn profielfoto nog maar eens. Het was hetzelfde ronde gezicht van in de vijftig met een brilletje, daaraan was in de tussentijd niets veranderd. De vrouwen hadden mijn laatste bericht over de Weimarrepubliek en Dante ook niet geliket. Misschien hadden ze het wel met interesse gelezen? Toen ik R. erover vertelde, zei hij: ‘O, allemaal hoeren. Je moet ze blokken.’ Er zat een verdienmodel achter, maar hoe dat verdienmodel nu precies werkte, wist hij ook niet.
De entree van A. was anders. Deze jongeman begroette me met een uitgebreid privé-bericht vanaf de ‘smiling coast of Africa’. Ik stuurde hem een groet uit Amsterdam terug. Hij zocht vriendschap met mensen van over de hele wereld. Ik ontving foto’s van hem, ook van zijn familie. Zijn vader was dood. Als oudste zoon zorgde hij voor zijn moeder en broers. Omdat hij vastte, stuurde ik – met behulp van Google voor passende voorbeelden – goede ramadan-wensen en hij stuurde goede ramadan-wensen terug. Een week na ons eerste contact kreeg ik een lang bericht van hem. Hij had geen werk en zijn familie had honger. Of ik hem geld kon sturen? Eerlijk gezegd, ik rekende op dit verzoek. Toen ik zei hem alleen met woorden te kunnen ondersteunen, werd de toon dwingender. Het was ook een wat zeikerige reactie. Vond ik zelf. Zeker als iemand echt honger heeft aan de smiling coast of Africa.
In dezelfde week nam vriendin T. mij mee naar Mezrab/ The House of Stories aan de Veemkade in Amsterdam. Halve cirkel aan stoelen om een klein podium. Er hing een ontvankelijke sfeer. We dronken muntthee en gingerbeer. Het publiek kwam uit alle windstreken en sprak Engels als lingua franca. Jonge mensen uit Turkije, Litouwen, Oostenrijk en Kazachstan. Tegen het einde kwam de jongen die ons onze drankjes had geschonken op het podium. Hij groeide op in Kazachstan en luisterde toen uitsluitend naar Engelse en Amerikaanse muziek. In Amsterdam kon hij elke dag ergens zijn favoriete bandjes bewonderen. Tot zijn verbazing ontwaakte in hem het verlangen naar muziek uit zijn geboorteland, muziek waar hij vroeger nooit naar had geluisterd. Zijn heimwee werd invoelbaar toen op het grote scherm honderd Kazachstanen op de dombra een opzwepende en melancholieke melodie speelden. Ik keek afwisselend naar de muzikanten op het scherm en naar het gezicht van de jongen die zich tegelijkertijd verlegen, weerloos en trots toonde bij wat hij aan ons van zichzelf liet zien.
Hij ontroerde me. Aan het slot van de avond zou ik bij hem achter op de fiets springen, mijn handen in zijn zij, mijn hoofd tegen zijn schouders, en ik zou zeggen: ‘Fiets! We gaan naar het land van jouw heimwee, bezoeken je familie, je oude vrienden, de plekken waaraan je de mooiste herinneringen hebt en we luisteren naar de dombra tot we geen tranen meer hebben.’ Even vergat ik een man van in de vijftig te zijn die de volgende ochtend op zijn werk werd verwacht en bovendien vijf kilo te zwaar was om zomaar achterop de fiets mee te nemen. Thuis wierp ik mijn telefoon in de hoek en zei tegen R.: ‘Weg met dat ding! Ik was op een plek waar alle Menschen Brüder zijn, waar nieuwsgierigheid, verlangen, acceptatie en vrijheid naast elkaar bestaan. Och, kon ik maar tegelijkertijd jong en oud en op zovele plekken zijn!’
R. rook aan mijn adem en trok me tegen zich aan. Hij adviseerde me voortaan gedoseerd Slauerhoff te lezen.
Eric de Rooij