Recensie: David de Poel – Ik wil koning zijn
Welverdiende biografie
Er zijn biografieën die je met interesse leest omdat je weleens wil weten wat een schrijver, een politicus of een ander bekend persoon heeft bewogen. Desnoods worstel je je door heel veel opgelepelde feiten heen. Biografen willen nog weleens verzanden in het etaleren van hun kennis, in oeverloze opsommingen, in het aaneen breien van jaartallen. Hoe anders is dat bij Ik wil koning zijn met als ondertitel De lotgevallen van het genie Johannes Esser van romanschrijver en biograaf David de Poel. (Bekend van De buitenstaander en de romaneske biografieën van Frans Pointl en René/Renate Stoute.) Een biografie over een ongekend gedreven man, die zich door niets en niemand liet afleiden van zijn grote doel: een onafhankelijk instituut waar eenieder uit de wereld de beste plastische chirurgie kon krijgen. We hebben het dan niet over cosmetisch gesnij en geplak, maar over het reconstrueren van handen, gezichten, van welk door oorlog of ongeluk beschadigd lichaamsdeel dan ook.
In die zin dient ook de titel te worden gelezen. J.F.S. Esser (1877 – 1946), de uitvinder van de Esser-inlay en en passant ook van de facelift, überhaupt een grondlegger van het metier, iemand die overal onorthodoxe oplossingen zag, die wereldwijd onvermoeibaar mensen ‘vernieuwde’, had beslist geen last van grootheidswaanzin. Hij reisde ondanks zijn zelf vergaarde vermogen indien mogelijk in de derde klas, het liefste ’s nachts zodat hij een hotel kon uitsparen. Hij wilde ‘koning’ zijn in een eigen vrijstaat, met eigen vlag en eigen postzegel, zodat ‘zijn regering’ gemakkelijk aan eenieder die het nodig had om geopereerd te worden een visum kon verstrekken. De beste chirurgen moesten aan dat instituut worden verbonden. Esser reisde twintig jaar lang onvermoeibaar de wereld af, hield gloedvolle betogen, overtuigde vakgenoten met wonderbaarlijk operatietechnieken, vrijwel letterlijk hielp hij in elke haven die hij aandeed mensen in nood, met weggeslagen kinnen, kaken, oogkassen. Het instituut moest net zo onafhankelijk worden als het Rode Kruis.
De Poel, al bijna twee decennia in de familie ingebed, vader van twee achterkleinkinderen van Esser, gebruikte een enorme schat aan materiaal om in vier bewogen jaren, waarin hij zelf ook tijdelijk met zijn gezondheid kampte, een zeer goed leesbare romaneske biografie af te leveren. Dat wil niet zeggen dat De Poel fictie heeft bedreven. Hij heeft alleen zijn kenmerkende vloeiende ‘eenvoudige’ stijl gebruikt om een man van groot formaat neer te zetten, een man van vlees en bloed met een ijzersterke kern, een ongekende eigen wil.
Als ‘man van de familie’ had De Poel een ongekende schat aan brieven en overleverde archieven tot zijn beschikking. Waar hij ook kwam, bij welk instituut dan ook, overal dook weer nieuw materiaal op. Daarnaast kon hij putten uit medisch-wetenschappelijke artikelen van Esser zelf, drie autobiografieën in drie verschillende talen, in het Duits nog in het Gotische schrift, een schat aan boeken en artikelen van collega’s over zijn methoden, reisverslagen, heel veel brieven én, niet onbelangrijk voor de manier waarop De Poel stilistisch te werk gaat, ook over veel verhalen uit de eerste en tweede hand binnen de familie. Ik wil koning zijn is in feite ook een biografie van een geslacht. Een van de stamvaders die de richting heeft bepaald van een deel van zijn nakomelingen. De Poel schrijft duidelijk ook van binnen uit. De biografie levert een schat aan informatie, nodigt uit tot verdere studie.
Johannes Fredericus Samuel, roepnaam Jan, kwam op 13 oktober 1877 in Leiden ter wereld. Zijn vader, eveneens Johannes genaamd, kwam uit een belangrijk geslacht, zijn moeder was een eenvoudige aardbeienverkoopster die niet kon schrijven, maar wel lezen, eigenlijk alleen in de bijbel. Zijn vader was een vrijmetselaar. Iemand die doelen stelde en die ook meestal wist te bereiken. Een eigenschap die Jan overduidelijk heeft geërfd. Ook zijn grootvader Martinus, oprichter van de eerste levensverzekeringsmaatschappij in Leiden en tevens ‘uitvinder’ van de ziektekostenverzekering, een strenggelovig charitatief mens, is van groot belang voor de ontwikkeling van Jan. Hij moest wel snel volwassen worden omdat beide mannen overlijden als Jan nog een vroege tiener is.
Hij besloot daar en dan om in zijn verdere leven zich door niemand of niets te laten raken. Een jeugdig plan, gedoemd om te mislukken natuurlijk. Esser werd, nu even in vogelvlucht lid van een fietsclub, excelleerde bij diverse schaakclubs, werd huisarts in de buurt van Hazerswoude, scheepsarts – de meest gelukkige drie maanden van zijn leven – huisarts in Polsbroek, arts in Amsterdam. De Poel geeft hier ook een goede sfeertekening van de harde tijden, van de grote standsverschillen in het begin van de vorige eeuw. In Amsterdam begint Esser fanatiek te verzamelen. (Waar is die Rembrandt gebleven? Jozef Israëls bevestigt een elders aangekocht werk met zijn handtekening. Dieses bild von Doctor Esser Mache ich jetzt besser!) Hier ontmoet hij ook zijn veel jongere latere vrouw. De jongere zuster van de Soldaat van Oranje: Olga Hazelhoff Roelfzema. Hij besluit tevens om chirurgie te gaan studeren. Weet zich zelf in feite in een paar maanden van dagelijks zestien uur studie te specialiseren. Tegen zijn vrouw Olga zegt hij: ‘Ik wil een manier vinden waarbij ik geneeskunde en mijn liefde voor kunst, of beter gezegd beeldhouwkunst kan combineren.’
In juli 1913 werd hij daarnaast even officieel Nederlands schaakkampioen. Hij gaat naar Parijs om verder te leren. Voor zijn zuster Betsy koopt hij zonder haar te raadplegen een tandartspraktijk in Eindhoven. Betsy heeft er geen zin in, ‘alleen maar katholieken’, er zit voor Jan niets anders op dan tijdelijk zelf dan maar tandarts te spelen. De theorie heeft hij tenslotte gedaan. Er kwam geen nieuwe koper dus elk dag leerde Jan bij. Iets dat hem later van nut zou zijn bij reconstructies in de mondholte. Dan breekt de Eerste Wereldoorlog uit. De cursus oorlogschirurgie die Jan heeft gehad in Frankrijk zou weleens van nut kunnen zijn. Het moet gezegd dat Jan ook veel jaloezie op zijn pad vond. Chirurgen bang voor zijn natuurtalent, probeerden hem op verschillende plaatsten weg te werken.
In het huidige Brno, in Berlijn, Boedapest en in Wenen werd hij met open armen ontvangen. En waar dat niet het geval was, dan wist hij zich als ‘snelschaker’ vaak op onorthodoxe manier uit de problemen te werken. Jan Esser, een inventief man met sterke principes. Het is haast ondoenlijk om alle plaatsten op de wereld op te noemen die hij heeft aangedaan, waar hij de scalpel heeft gehanteerd. In Berlijn wordt hij door Philipp Scheidemann gevraagd om minister van gezondheid te worden, maar Jan bedankte voor de eer. Hij is een man die met zijn handen werkt.
Hij koopt een vervallen kasteel in Frankrijk, wellicht is dat de plaats voor zijn instituut. Op het toppunt van zijn glorie in 1934 wil Jan het ook eens proberen in Italië. Een gunstig klimaat, prima eilandjes te vinden. Koning Victor Emmanuel III was bereid om erepresident van het instituut te worden. Maar in die tijd had nu eenmaal iemand anders het voor het zeggen in het land. Meermaals sprak Jan tevergeefs met Benito in het Palazzo Venezia in Rome.
Jan brengt het instituut onder in een stichting met als bestuursleden klinkende namen uit de politiek en de wetenschap van die dagen. Een volgende poging brengt hem naar het Spaanse eiland Cabrera. Jan, die zijn missie welhaast als een apostel probeert te volbrengen. Luchtvaartpionier Albert Plesman ziet in Jan een geestverwant en raadt hem de Griekse eilanden aan.
In de loop der tijd heeft Jan op een document van aanbeveling voor zijn instituut de meest onwaarschijnlijke handtekeningen verzameld, Nobelprijswinnaars, gerennomeerde chirurgen, staatshoofden, ministers, mensen van aanzien, van gewicht uit alle delen van de wereld.
De Poel weet al die bijzondere ontmoetingen soepeltjes in de tekst te implementeren. Het is daardoor en door het karakter van Jan – het snoeiharde werken, zijn eerlijke altruïsme – geen ‘handdrukboek’ geworden, in de trant van ‘kijk mij eens belangrijk zijn, veel hooggeplaatsten hebben ontmoet’. Jan Esser zette ze alleen in voor zijn hogere doel. Na alle omzwervingen was het wel duidelijk dat het in Europa niet zou lukken. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog deed Jan Esser uitwijken naar de Verenigde Staten. Samen met zijn zoon Maarten leefde Jan, bezitter van veel onroerend goed in Europa, als ‘zwerver’ in een pick-up truck. Onderweg om te opereren, om zijn utopie te promoten, kriskras door Amerika. Hij had met desastreuze gevolgen het meegebrachte kapitaal op Wall Street in aandelen Boeing gestoken. Het deerde Jan niet. Hij had ergere dingen meegemaakt: het verlies van opa, vader en een dochtertje.
Jan is de man van steeds weer nieuwe plannen, van een ongekend uithoudingsvermogen. David de Poel heeft een sterke karakterschets gemaakt van een sterke persoonlijkheid. Elke tegenslag brengt Jan verder. Hij werkt aan een ’totaaltheorie’, ziet ondanks de armoede, toch weer mogelijkheden in een leegstaand pand in Chicago. Op dit moment zet De Poel de briefwisselingen in tussen Amerika en Europa. Het toewerken naar een climax. In februari 1946, in tijden dat trans-Atlantische reizen eigenlijk nog niet mogelijk waren, weet dochter Eli, gynaecologe die een methode heeft ontwikkeld voor kijkoperaties in de buikholte, de oversteek te maken en haar vader en broer te bezoeken. Ze is geschokt door wat ze ziet.
Hoe komt het dat een man met een dergelijk belangrijke rol in de opgang van de plastische chirurgie nauwelijks bekend is bij het grote publiek, terwijl zijn tijdgenoten, veelal Nobelprijswinnaars, waarmee hij heeft gewerkt, die hij soms ook heeft bijgeschoold, nog steeds vaak over de tong gaan. Iedereen kent Albert Einstein en Wilhelm Röntgen. Lees daarvoor deze onderhoudende en uiterst belangwekkende biografie over een ‘man op de achtergrond’, een ware idealist, een schaakkoning, verzamelaar van de werken van Mondriaan, Breitner, Witsen en vele tijdgenoten, mecenas voor kunstenaars, schenker aan musea, maar bovenal een begenadigd chirurg, trouw tot op het bot aan de eed van Hippocrates. Een man die de pijn van verlies probeerde te overschaduwen met een ongekende werkdrift, misschien wel met het met ogenkleppen op nastreven van een hoger doel, die daardoor eindigde in een graf voor de armen.
Het werk van J.S.F. Esser staat voor altijd te boek in de vakliteratuur en nu ook in de welverdiende biografie Ik wil koning zijn. Op het omslag een olieverf op paneel, geschilderd door biograaf David de Poel. Een schilder om te gaan verzamelen?!
Guus Bauer
David de Poel – Ik wil koning zijn. Prometheus, Amsterdam. 342 blz. € 25,99.
Top gedaan Guus gr cilly
Lijkt me een bijzonder saaie biografie.