Column: Jan Lampo – In het licht der eeuwigheid
In het licht der eeuwigheid
Ik lees de biografie van Hugo Claus door Mark Schaevers. Mondjesmaat – het is een dik boek en het staat zo vol met feiten en feitjes dat te lang doorlezen mist in mijn kop veroorzaakt. Dat is het probleem met alle biografieën van Vlaamse schrijvers die de voorbije jaren verschenen. Meestal is de biograaf de allereerste om het leven van zijn onderwerp in kaart te brengen. Wie in Engeland een boek over Shakespeare, William Blake of voor mijn part Agatha Christie op het getouw zet, kan te rade bij voorgangers en zich concentreren op wat hijzelf belangrijk vindt. Moet er over een Vlaming geschreven worden, zit er niets anders op dan diens archief uitpluizen en, indien mogelijk, nabestaanden interviewen (al is dat laatste altijd een heikele zaak).
‘Biograaf van Paul van Ostaijen’ of ‘biograaf van Hugo Claus’ waren de voorbije decennia de titels die enkele figuren uit de literaire wereld zichzelf toekenden. Tot resp. Matthijs de Ridder en Mark Schaevers de koe bij de hoorns vatten (aan De Ridder/Van Ostaijen moet ik nog beginnen). Zo hoort het ook: niet zeuren, gewoon doen.
Wat mij bij Schaevers opvalt: De levens van Claus is heel goed geschreven, glashelder, spits, met af en toe de nodige relativering ten opzichte van het onderwerp en diens rijke fantasie. Dat vind ik verfrissend, gezien de klamme handjesachtige verering waarmee in weldenkend Vlaanderen nog altijd over Claus gesproken wordt (o wee als je niet meedoet). Het zal Schaevers niet door iedereen in dank worden afgenomen. Ik zie nu op de socials al reacties van lieden die hem verwijten dat hij Claus ‘geen recht’ doet. Dat laatste lijkt mij overdreven – een biograaf en een biografie horen zich aan de feiten te houden, niet aan de mythe die door het onderwerp en/of zijn bewonderaars in het leven is geroepen. Ik kan me voorstellen dat Schaevers af en toe op zijn tanden heeft moeten bijten.
Een biografie is ook geen literairwetenschappelijke analyse van een oeuvre. Je moet als biograaf zien te achterhalen waar een roman of een dichtbundel ‘vandaan’ komen – Schaevers doet dat, wat bijvoorbeeld betreft Omtrent Deedee, voorbeeldig. Het is aan boze tongen zoals ik om te vinden dat de eerste bladzijde van dat boek een der slechtst geschreven eerste bladzijden uit de vaderlandse letteren is. Natuurlijk kan een biograaf het ontstaansproces van een boek maar beschrijven in zoverre dat sporen heeft nagelaten in het archief van een schrijver. Benieuwd wat Schaevers over de latere romans van Claus vertellen zal, maar zo ver ben ik nog niet.
Ooit begon ik aan de studie Neerlandistiek (‘Germaanse Filologie’, heette dat in België toen nog streng). Lang hield ik het niet uit, maar ik herinner me nog levendig dat media jaren 1970 biografische nieuwsgierigheid volstrekt verboden was. Dat had iets te maken met een tijdschrift dat ‘Merlijn’ heette en waarin dienaangaande strikte regels waren uitgevaardigd. Alleen de tekst – uitgesproken ‘tehkst’ – telde, heette het aan mijn Vlaamse universiteit, en die tehkst moest je ‘close readen’.
Diep in mij broeide, zoals in iedereen, een Bildungsroman met mijzelf in de hoofdrol. Ik was het bijgevolg met dat alles volstrekt oneens. Was het niet zo dat je leefde, daar vervolgens over schreef en weer wat leefde opdat je opnieuw kon schrijven? Intussen analyseerden we woord per woord en onder leiding van een stel heuse paters jezuïeten gedichten van Hadewych en van W.H. Auden. Ondanks mijn innerlijke weerstand en mijn voorliefde voor great American novels bleef de methode plakken en begon mijn innerlijke criticus zelf close te readen wat ik in mijn overmoed aan het papier durfde toe te vertrouwen. Dat doet hij nog altijd (‘Dat denk je maar!’ hoor ik de spotzieken roepen).
Vreemd hoe zoiets kantelt – van het obsessioneel analyseren van tehkst naar de gedetailleerde reconstructie van een leven. Al is niet iedereen daar gelukkig mee. Op Facebook las ik de commentaar dat Tom Lanoyes roman De draaischijf (geïnspireerd op de figuur van de foute Antwerpse theaterdirecteur Joris Diels) veel weg heeft van ‘een omgevallen steekkaartenbak in het Letterenhuis’. Dat is ook niet erg rechtvaardig, want veel van wat in het boek te lezen staat is wel degelijk verzonnen – al blijkt uit zijn dankwoord dat schrijver zich liet bijstaan door mijn oud-collega Johan Vanhecke, zelf biograaf van Johan Daisne en Hendrik Conscience.
Ach, mensen met uitgesproken meningen vind je overal. Ik ben geen biograaf en ik probeer teksten van anderen en van mijzelf zorgvuldig te lezen. In het licht der eeuwigheid moet dat volstaan.
Jan Lampo