Halleluja

Jawel, hij heeft het licht gezien, dames en heren. De titel van zijn jongste boek, Tot God, liegt er niet om: Christophe Vekeman (1972), die inmiddels toch al een tijdje meedraait in de Vlaamse letteren, heeft de Heer gevonden en het katholieke geloof omarmd. Hij is niet de enige – ook Kristien Hemmerechts schijnt Jezus op haar pad te hebben ontmoet – maar de timing is toch opvallend te noemen. Uitgerekend nu die katholieke kerk in Vlaanderen gebukt gaat onder schandalen over seksueel misbruik, out Vekeman zich dus als volgeling van paus Franciscus.

Hoe moeten we dat duiden? Laten we vooreerst stellen dat daar niet meewarig of lacherig over moet worden gedaan: wie streeft naar een open, tolerante samenleving waarin mensen hun eigen identiteit mogen beleven, moet die tolerantie ook laten gelden ten aanzien van gelovigen. Maar waarom uitgerekend nu?

Een gemakzuchtige verklaring zou erin kunnen bestaan dat Vekeman een wat verlate midlifecrisis doormaakt, een kantelmoment in zijn leven dat de ene man naar de fles laat grijpen en de andere zijn heil bij een minnares, sportwagen, koersfiets of de Heiland zelf laat zoeken. In de ‘zes gezangen’ waar hij zijn boek mee opent, lijkt hij zelfs even in die richting te wijzen:

Ik ben vijftig jaar
En heb de helft van mijn leven
Gespendeerd aan inzetten op rood
Wanneer het zwart moest zijn
En aan het inzetten op zwart wanneer
Vervolgens rood –
En toch bleef ik zitten en gokken

Maar dat geloof ik dus niet, Vekemans zoektocht naar ‘de waarheid’ komt oprecht over. Vandaar ook zijn sneer naar een schrijver die hij niet bij naam noemt, maar duidelijk herkenbaar is als Benno Barnard, en die ‘als complete atheïst’ anglicaanse kerkdiensten bijwoont, volgens Vekeman ‘om een gevoel op te roepen of om emotioneel tot ontlading te komen, zoals pakweg een pornoblaadje kan worden gebruikt teneinde ongeveer hetzelfde tot stand te brengen op lichamelijk gebied’. Vekeman wil niet koketteren met het geloof, het is hem menens.

Misschien is het ook een logische stap binnen de literaire traditie waarbij hij aansluiting lijkt te zoeken, meer bepaald die van (soms behoorlijk decadente) estheten. Van Gerard Reve weten we natuurlijk dat hij gelovig was, en ook de Fransman Joris-Karl Huysmans komt uitgebreid ter sprake, al zijn dat schrijvers die ik er weleens van heb verdacht dat ook zij veeleer waren gecharmeerd door de esthetiek van de katholieke rituelen dan door de ware kern van het geloof. Vekeman beweert zelf echter geen affiniteit te hebben met misvieringen, de rituele kant van de zaak schijnt hem niet te interesseren.

Overigens denk ik dat een uitgesproken religieuze atheïst als Michel Houellebecq, die ook gefascineerd is door Huysmans, zingeving en godsdienst in het algemeen, uitstekend in dit rijtje had gepast, al komt hij niet ter sprake bij Vekeman (misschien omdat Houellebecq niet in staat is gebleken om enig geloof te omarmen, al acht ik hem daar ooit misschien nog wel toe in staat). C.S. Lewis, voor wie Vekeman speciaal naar Oxford reisde, staat misschien nog wel het hoogst in zijn achting.

Vekeman blijkt een zoekende gelovige te zijn, iemand die tot het inzicht gekomen is dat de pessimistische, misantropische levenshouding die hij jarenlang als een harnas heeft gedragen, uiteindelijk geen uitweg biedt. ‘Kunnen misantropen christen zijn?’ vraagt hij zich af. Dat zoeken blijkt een moeizaam proces te zijn:

Altijd was ik op zoek naar iets
Dat zich niet zoeken liet
Iets wat op waarheid leek
Ik zocht en vond het niet

Met fictie heeft Vekeman het naar eigen zeggen gehad, dus romans hoeven we van hem niet meer te verwachten. Maar hij is nog niet klaar met country, al schijnt hij zijn cowboyhoed niet meer te dragen, en wie in dialoog wil gaan met de Schepper, is bij Johnny Cash of Hank Williams natuurlijk aan het goede adres. In feite hebben we te maken met een kip-of-eivraag: vond Vekeman de weg naar het geloof door zijn voorliefde voor christelijke auteurs en countryzangers, of is die voorliefde te verklaren doordat dat geloof altijd in hem is blijven sluimeren?

Wat ik een beetje jammer vind, is dat er tussen de essayistische en exegetische passages hier en daar nog een fragment voorkomt van het genre waarin bijvoorbeeld ook Herman Brusselmans of Dimitri Verhulst grossieren: uit zompige klei getrokken Vlaamse plattelandsanekdotes met veel zatte nonkels en andere stereotiepe figuren. Zelfs al het als pastiche is bedoeld, mag ik hopen dat die trend nu toch stilaan een spoedige dood mag sterven:

Oneindig was het aantal zatteriken dat zij, de Moe, zo bleek uit die paar verhalen van haar, rechtstreeks vanop de kruk onder hun kont, zoef door het open raam, in het poldersop aan gene zijde van de buitenmuur gesmeten had, soms omdat zij hun tong, maar vaker omdat zij hun grijpgrage fikken niet in bedwang hadden kunnen houden – tegen een welgeplaatste vloek, evenwel, kón zij.

Verder heb ik de indruk dat Vekeman zich op zeer glad ijs begeeft wanneer hij rationele argumenten probeert aan te dragen om zijn overtuiging te verdedigen, bijvoorbeeld dat de verrijzenis van Christus een aannemelijk feit is omdat er toch wel iets werkelijk opzienbarends moet gebeurd zijn waardoor de leer van de timmermanszoon uit Nazareth kon uitgroeien tot de grootste wereldgodsdienst:

Als er niets meer zou zijn gevolgd dat naderhand de indruk dat Hij aan het kruis flink door de mand gevallen was kon corrigeren, dan zou het vanzelfsprekend ogenblikkelijk de boeken dicht geweest zijn voor het christendom, schluss damit en zand erover.

Dat lijkt mij wel een heel wankele redenering om wonderbaarlijke ongerijmdheden letterlijk voor waar aan te nemen. Massahysterie lijkt mij persoonlijk dan nog een meer plausibele verklaring om niet alleen de verrijzenis, maar ook andere hocuspocus als de onbevlekte ontvangenis, de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging, miraculeuze genezingen enzovoort te duiden – ik geloof zelf, met alle respect voor andere overtuigingen, in een wetenschappelijke waarheid die niet valt te negeren of dood te relativeren.

Het neemt niet weg dat Vekeman met Tot God een fascinerend verslag van zijn religieuze zoektocht heeft geschreven, een zeer genietbaar boek bovendien, niet het minst omdat Vekeman zijn stijl beheerst en zich in puntgaaf Nederlands uitdrukt – voorwaar allang geen vanzelfsprekendheid meer: sla een doorsnee debuut op een willekeurige bladzijde open, en je wordt om de oren geslagen met kromme zinnen, wankele metaforen en steenkoolengels.

Daan Pieters

Christophe Vekeman – Tot God. De Arbeiderspers, Amsterdam. 282 blz. € 24,99.