Onvermijdelijke ijsberen

Het lijkt een nogal triviale titel voor een dichtbundel, tamelijk willekeurig gekozen uit een van de gedichten – uit de cyclus ‘Dat ijsberen eieren eten’, dat wel.

De weg naar huis

en altijd weer die verbazing dat alles verandert
als weer op een zomerdag. Dat alles in het water
valt en niemand dat had gedacht. Dat ijsberen eieren
eten, zeearenden plassen vinden, de brandgans
broedt op overleven; dat evolutie telkens toekomst
zoekt in een onbestemd onderdak! Dat steenmarters
hun kot vinden in welvaartsblik. Dat mensen vluchten
voor strijd, bewind, religie, lopen naar een belegd bestaan;
dat het monstermens, het water, de grens. Er is een lange
weg te hadden en hadden we de liefde niet?

Het lijkt een opsomming van zaken waarover het lyrisch ik zich verwondert, zodat de gekozen titel van de bundel, Dat ijsberen eieren eten, een metafoor is voor die verwondering. Maar waarom dan juist die ijsberen gekozen? Had de bundel niet even goed ‘de brandgans broedt’ kunnen heten? Of ‘zeearenden plassen vinden’ met de ongrammaticaliteit als extraatje om de tanden van de analyticus op stuk te bijten?

Een andere cyclus vaart onder de vlag ‘Dat mijn armen tekort waren’, een zinnetje uit het openingsgedicht dat begint met

Dat je mond scheef trok zodat je ongezegde woorden weg zouden
glijden in de grond die koud onder mijn voeten werd, dat ik het zag,
je onmacht voelde. Dat mijn armen tekort waren. Dat jij zei dat je
van mij hield en die woorden mij als warm badwater omvatten. Ik deinde
in de veiligheid van jouw zin. De liefde ruikt naar snijbloemen.

Na de verwondering uit de eerste cyclus overheerst in deze de wanhoop. Niet alleen zijn de armen ‘tekort’ [sic], maar bovendien ruikt de liefde naar snijbloemen, die nu eenmaal niets anders dan dode natuur vertegenwoordigen.
De vierde, en laatste, cyclus heet ‘In dit woud vol papier’, waaruit ik het openingsgedicht in zijn geheel citeer:

Gaandeweg

Bomen willen stiller aan het eind van de dag,
maar het lukt niet te slapen, ze ritselen en
kraken, verdwijnen gaandeweg in geluid
en ik zoek naar een woord dat de schemer
open krast om niet te passen in de handpalm
van de naderende nacht.

Jaartallen behoeven een lamp, een datum op
een krant, maar in het oprijzende duister heb ik
iets aan ogen die beter zien naarmate de nacht
dikker wordt. Ik zie een pad, de doden, een laken
uit een haast vergeten nacht, vermoed een man,
Bach en ergens een stad

en vraag me af waarom donker eeuwig lijkt en
vol geheimen, zoals dat ene woord dat mij toont,
of liever toelicht, zodat ik weet waar ik nu ben
in dit woud vol papier waar mijn gezicht mijn zicht,
mijn gedachten mijn gedachtenis en mijn zijn
vooral niet meer dan bevinden.

Er is iets fataals gebeurd tussen de eerste en de laatste strofe. Waar eerst nog weliswaar wat onrustige, maar toch beslist levende bomen het decor vormen, heersen in de laatste regels geheimen en woorden ‘in dit woud van papier’, waarvoor de bomen kennelijk geveld zijn. Maar waar de argeloze, poëzieminnende lezer daar wellicht nog enige vooruitgang in ziet, is de verhouding tussen bomen en papier toch echt erg vergelijkbaar met die tussen liefde en snijbloemen. Én tussen de onvermijdelijke ijsberen en de eieren die ze opeten. Schoonheid en neergang, leven en dood.

De gedichten in Dat ijsberen eieren eten gaan inderdaad over verwondering, wanhoop, dood en nog zo veel meer als de lezer erin wil lezen. Maar ze gaan in de eerste plaats over poëzie. Want welke vreemde, wonderlijke taferelen de natuur en het leven ons nog willen opdissen, er is één plaats waar ze met recht en in rust kunnen leven.

De poëzie, inderdaad. En daarom zijn die argeloze lezers van hierboven alsnog geëxcuseerd: in een gedicht kun je immers zonder merkbare gevolgen voor de natuur, het milieu en het klimaat zo veel bomen kappen als je wilt. Een gedicht als ‘Gaandeweg’ bewijst het. En het onloochenbare feit dat het op papier gedrukt is, bewijst niets. Althans niet in de poëzie. Want daarin eten ijsberen eieren. Vooral om daarmee de lezer aan het denken te zetten.

Jan de Jong

Margreet Schouwenaar – Dat ijsberen eieren eten. P, Leuven. 64 blz. € 18,-.

(foto: Carter Acton, via Wikimedia, Public Domain)