De totaal ongeloofwaardige werkelijkheid

De bekentenis van Lúcio van de Portugese auteur Mário de Sá-Carneiro (1890 – 1916) is een heruitgave van het boek dat dertig jaar geleden reeds verscheen. Harrie Lemmens heeft voor Uitgeverij Nobelman de vertaling herzien. Goede romans verdienen het om opnieuw in de belangstelling te staan, om opnieuw ontdekt te kunnen worden.

Het verhaal wordt verteld door Lúcio Vaz. Na tien jaar in de gevangenis te hebben gezeten voor een misdaad die hij naar eigen zeggen niet heeft begaan, beslist hij om de feiten aan het papier toe te vertrouwen. Destijds heeft hij zich voor de rechtbank niet verdedigd omdat hij ervan overtuigd was dat hij niet zou worden geloofd. Soms is de waarheid immers totaal ongeloofwaardig.

In Parijs ontmoet het hoofdpersonage, Lúcio Vaz, op een sensuele en decadente soiree de dichter Ricardo de Loureiro. Er ontstaat al snel een soort kameraadschap. Ricardo blijkt een pessimistische en futloze man te zijn die geestelijk lijdt en vol contradicties zit. Zijn allergrootste verdriet blijkt eruit te bestaan dat hij niemands vriend kan zijn – dit zal blijken een cruciale rol te spelen in de roman. Diepe genegenheid heeft Ricardo nooit kunnen voelen, enkel tederheid.

De hoogste vorm van vriendschap drukt zich voor mij dan ook enkel en alleen uit in de grootst mogelijke tederheid. En tederheid brengt altijd het verlangen mee om te strelen… te kussen… te omhelzen… kortom, te bezitten!

Om iemands vriend te zijn moet hij hem of haar kunnen bezitten. Maar iemand van zijn eigen geslacht kan hij niet bezitten. Daarom kan hij slechts bevriend zijn met vrouwen.

Een jaar later bevinden de mannen zich niet meer in Parijs maar in Lissabon. Ricardo blijkt samen te wonen met een vrouw, Marta. En ook het hoofdpersonage wordt aangetrokken door deze vrouw. Er ontstaat een affaire. Maar Lúcio Vaz staat voor een mysterie. Hij weet niets van haar. Het is alsof ze geen verleden heeft, geen herinneringen, geen heimwee. Lúcio’s begeerte wordt niet aangewakkerd door een ziel of een lichaam, maar door het mysterie. Marta wordt een kwellende obsessie en Lúcio Vaz wordt gemarteld door onzekerheid en twijfel. Hij is gedesoriënteerd, krijgt hallucinaties en wordt langzaamaan gek. Als Marta afstand begint te nemen, wordt de lijdensweg van het hoofdpersonage enkel maar groter.

Mário de Sá-Carneiro was bevriend met Fernando Pessoa (1888 – 1935). Samen lagen ze aan de basis van het modernisme in de Portugese literatuur.  In het nawoord gaat vertaler Harrie Lemmens dieper in op leven en werk van de man die altijd in de schaduw van Pessoa heeft geleefd. Het verhelderende voorwoord is van Arjan Peters. Net zoals het hoofdpersonage uit De bekentenis van Lúcio, blijkt ook Mário de Sá-Carneiro gevoelig voor psychische problemen: koortsige gedachten, visioenen en een diepe somberheid. Hij pleegt uiteindelijk op zesentwintigjarige leeftijd zelfmoord in een Parijse hotelkamer. Peters schrijft dat het verleidelijk is om in Ricardo een beschrijving te zien van Pessoa, maar het zou evengoed een afsplitsing van Sá-Carneiro kunnen zijn. Uitsluitsel hierover heeft de lezer niet nodig om te kunnen genieten van Sá-Carneiro’s glasheldere zinnen en het met vaart geschreven bevreemdende verhaal uit De bekentenis van Lúcio.

Kris Velter

Mário de Sá-Carneiro – De bekentenis van Lúcio. Vertaald uit het Portugees door Harrie Lemmens. Nobelman, Groningen. 156 blz. € 21,95.