Recensie: Perhat Tursun – De achterstraten
Van sprankeling in de mist
De achterstraten van Perhat Tursun is oorspronkelijk in het Oeigoers geschreven en via een Engelse vertaling nu in het Nederlands vertaald. Sinds de schrijver in 2018 is opgepakt door de Chinese autoriteiten is niets meer van hem vernomen. Alleen daardoor is de roman al interessant: wat zou erin staan, zodanig dat iemand ervoor gearresteerd moet worden? Voorin staat eerst een inleiding van Darren Byler, degene die het boek van het Oeigoers naar het Engels heeft vertaald en Tursun persoonlijk heeft gekend. Deze Byler neemt geen blad voor zijn mond en begint met ‘Sinds 2017 zijn er honderdduizenden Oeigoeren ‘verdwenen’ in een wijdvertakt systeem van interneringskampen in Noordwest-China’. We leren via Byler wat over Tursun, bijvoorbeeld dat hij veel westerse literatuur las: Faulkner, Camus, Kafka, en de invloed van die schrijvers op zijn werk (‘Tursuns focus op psychische ziekte, zelfmoord en vervreemding – en zijn vastberadenheid om in het Oeigoers over obsceniteiten en seksualiteit te schrijven’) wat zelfs binnen de Oeigoerse gemeenschap niet werd gewaardeerd.
De lezer krijgt voor De achterstraten ook nog een leesinstructie mee: ‘Wat ik probeer te zeggen is dat De achterstraten, net als de werken die Perhat Tursun in gedachten had – zoals De pest van Camus, Onzichtbare man van Ralph Ellison en Leven en wandel van Michael K van J.M. Coetzee – tegelijkertijd gelezen moet worden als een onderdeel van de geschiedenis en als een literaire fabel over etnische, gediscrimineerde buitenstaander.’
De roman sprankelt in het begin. We leren de naamloze hoofdpersoon kennen, vooral doordat hij zijn eigenaardigheden bespreekt:
Ik wist niet meer zeker of ik eerst met mijn linker- of met mijn rechtervoet over de drempel van het kantoor was gestapt. Even overwoog ik terug te lopen en opnieuw over de drempel te stappen. Ik bleef een paar keer staan om die optie te overwegen. Maar ik draaide me niet om en liep door. Als kind riep mijn vader me elke keer terug als ik het huis uit liep met mijn linkervoet voor, dan moest ik opnieuw door de poort naar buiten, maar dan met mijn rechtervoet.
Deze ik-figuur werkt op een kantoor, zonder dat het duidelijk is wat hij daar doet. Hij heeft een bureau met een lade waarin hij zijn spullen kan stoppen. Een sleutel van het kantoor heeft hij niet, hij moet elke keer wachten tot een collega komt, voordat hij naar binnen kan. Zijn collega’s worden weinig complimenteus beschreven:
Als hij geërgerd was, bewoog hij zijn lange, dunne duim en wijsvinger heen en weer terwijl hij praatte. Dan leek hij net iemand die een vrouwelijke rol in een opera speelt. De lampen van het kantoor schenen als een spotlight op zijn gezicht, waardoor het afzichtelijk glom.
Mijn andere twee collega’s leken geen idee te hebben wat ze aan het doen waren. Het had een hele tijd geduurd voordat ik die twee uit elkaar kon houden, hoewel ze feitelijk niet op elkaar leken.
Toch is vooral hoe de hoofdpersoon behandeld wordt opvallend. Hij moet een document ondertekenen waarmee hij erkent dat het bedrijf geen onderdak aan hem hoeft te bieden (wat blijkbaar wel normaal is). Dan wordt de hoofdpersoon op pad gestuurd naar een plek waar hij wel kan blijven, door de achterstraten. Hier wordt de roman wat mistig, want het verhaalheden en een verhaalverleden lopen hier door elkaar. We gaan met de hoofdpersoon terug naar zijn familie, we ontmoeten een autoritaire vader, een broer en een zus, een buurmeisje met wie hij een liefdesrelatie had. Deze herinneringen worden in een soort flarden aangeboden, en het is wat onduidelijk wat voor de plot precies de functie is van deze herinneringen. In het verhaalheden probeert de hoofdpersoon de weg te vinden en vraagt hij Han-Chinezen om hulp. Hij krijgt geen hulp, verre van zelfs, maar bij elke nieuwe ontmoeting wordt de bejegening iets harder en agressiever. Het is echter vooral veel van hetzelfde. Dat maakt dat de roman wat verzandt van iets sprankends in een soort brei. Gezien het begin van de roman, waar bijvoorbeeld staat: ‘De gebouwen in de verte verdwenen in de mist.’ en het einde dat de suggestie wekt dat er misschien eerder sprake is van persoonlijk leed dan van een ‘gediscrimineerde buitenstaander’ is het misschien functioneel dat de roman mistig wordt, maar het vraagt daardoor wel wat doorzettingsvermogen van de lezer.
Erik-Jan Hummel
Perhat Tursun – De achterstraten. Vertaald door Irwan Droog. Jurgen Maas, Amsterdam. 192 blz. € 22,95.