Magisch Colombia, in het voetspoor van Gabriel García Márquez

‘De hitte voelde aan als gloeiend staal.’ Zo beschrijft Gabriel García Márquez de tropische warmte in Aracataca als hij zijn geboorteplaats in 1950 met zijn moeder opnieuw bezoekt. Ik mompel de zin instemmend als we op een aprilochtend door de hete en stoffige straatjes van dit slaperige pioniersstadje in het bananengebied van noordwest-Colombia lopen. De zon brandt, de lucht is vochtig. We hebben diverse plekken bezocht die in het beroemde boek Honderd jaar eenzaamheid een rol hebben gespeeld. Het stadje van zo’n 50.000 zielen vormt onder de naam Macondo het decor van deze verpletterende roman, veel van de als magisch-realistisch bekend staande thema’s zijn rechtstreeks ontleend aan de familiegeschiedenis van de schrijver.

Doorweekt van het zweet puffen we voor de middagmaaltijd uit bij onze gids, Rafael Darío Jiménez, een journalist en schrijver uit het dorp die met zijn vrouw een restaurant bestiert met de naam Gabo, de koosnaam van Gabriel García Márquez. Rafael is trots op zijn relatie met zijn beroemde collega. We zitten als zijn speciale gasten in de aparte achterzaal, de Salon Macondo. Er zoemt een airco, aan de muur hangen foto’s en schilderijen van de schrijver, soms samen met Rafael. Achter in de kamer staat een grote kast met glazen deuren waarin parafernalia van García Márquez liggen uitgestald: foto’s, beeldjes, brochures, krantenknipsels, boeken. In het midden ligt prominent een exemplaar van Cien años de soledad, opengelegd op de plek waar Gabo in zijn zorgvuldig handschrift een persoonlijke opdracht voor Rafael heeft genoteerd.

De spoorlijn naar Santa Marta die Aracataca in tweeën deelt.

Aracataca, in 1885 gesticht tijdens de bloeitijd van de bananenteelt, is vanaf de kustplaats Santa Marta in een paar uur per auto of bus landinwaarts te bereiken. De kaarsrechte spoorlijn door het dorp wordt alleen nog maar gebruikt voor goederenvervoer. Ongekend lange kolentreinen delen het stadje minutenlang pardoes in tweeën. Het netjes opgeschilderde station ontvangt geen reizigers meer. Dit was anders in de jeugd van Gabo. De jonge Gabriel, die de eerste jaren van zijn leven bij zijn grootouders woonde, bezocht elke dag met zijn opa het station om een brief op te halen die in Santa Marta aan de conducteur was meegegeven. De trein arriveerde stipt om 11.10 uur, tien minuten nadat hij was gestopt bij de bananenplantage Macondo, waaraan García Márquez de naam ontleende voor het dorp in zijn roman. ‘De dorpsklokken werden gelijkgezet als de fluit van de trein klonk,’ vertelt hij in zijn memoires Leven om het te vertellen. De karakteristieke rode trein was de slagaderlijke verbinding van dit ‘aardse paradijs van verlatenheid en nostalgie’ met de rest van de wereld.

Museo Casa Gabriel García Márquez, Aracataca.

‘Ik kan me geen familieschoot voorstellen die gunstiger was voor mijn roeping dan dat waanzinnige huis…’ zegt García Márquez over de woning van zijn grootouders waar hij op 6 maart 1927 ter wereld kwam en dat zo’n centrale rol speelt in Honderd jaar eenzaamheid. Het oorspronkelijke pand is verdwenen, maar er is in 2010 een reconstructie gebouwd op de plek van het oude huis, waarin het Museo Casa Gabriel García Márquez is gevestigd. Het is een langwerpig bouwwerk waarin alle kamers achter elkaar liggen en door een galerij met elkaar zijn verbonden. Het is een fris, helderwit gebouw, met aan de muur citaten uit het werk van de schrijver die op het betreffende vertrek van toepassing zijn. Hier zaten de vrouwen tijdens de warme siësta in de schaduw te borduren, mocht de kleine Gabo op de muur tekenen als zijn opa in zijn werkplaats gouden visjes met smaragden ogen fabriceerde. In de laatste kamer, het rommelhok waar hij niet mocht komen, vond hij een boek met de vertellingen van Duizend-en-een-nacht, dat hem in aanraking bracht met de wonderen van de vertelkunst. Alles in het museum is nieuw, zelfs de meubelen zijn nagemaakt. Deze aanpak heeft tot kritiek geleid: dit blinkende huis zou te weinig lijken op het eenvoudige onderkomen dat het oorspronkelijk was.

Rafael Darió Jiménez belooft ons een gebouw te tonen waar nog wel authentieke voorwerpen te vinden zijn. Hij brengt ons naar het Casa del Telegrafista enige straten verder, waar de vader van García Márquez als telegrafist werkzaam was toen hij zijn moeder het hof maakte. Het pand staat vol oude schrijfmachines en telegrafen, op tal van bureaus en tafels liggen oude afbeeldingen van de familie van Gabriel, en foto’s van zijn vrouw en kinderen. Het moet ooit tot een echt museum worden opgeknapt.

Casa del Telegrafista, Aracataca.

Ik heb me toen ik lang geleden het werk van de Colombiaanse schrijver las, nooit zo gerealiseerd dat zijn romans en verhalen vaak teruggrijpen op waargebeurde feiten en bestaande plekken. In zijn memoires vertelt hij hoe de kern van zijn schrijverschap zich al vroeg ontwikkelde: ‘Mensen die mij als vierjarigen hebben gekend, zeggen dat ik bleek en in mezelf gekeerd was en dat ik alleen mijn mond opendeed om onzin te vertellen, maar mijn verhalen waren voornamelijk eenvoudige voorvallen uit het dagelijks leven die ik met fantastische details opsierde om de aandacht van de volwassenen te trekken.’ Dit opsieren van de werkelijkheid heeft García Márquez tot een van de grootste schrijvers van Latijns-Amerika gemaakt.

Een andere stad in Colombia die een belangrijke rol in het werk van García Márquez speelt, is het tweehonderd kilometer verderop gelegen Cartagena de Indias. ‘Al mijn boeken bevatten stukjes van Cartagena,’ heeft hij eens gezegd. De stad werd in 1533 gesticht door de conquistador Pedro de Heredia en ontwikkelde zich tot een belangrijke haven waarvan de Spanjaarden hun goud- en zilverschatten vanuit vele plaatsen in Zuid-Amerika naar het moederland verscheepten. De versterkingen rond de stad, de nog immer imposante Muralles, zijn voornamelijk gebouwd om piraten en na-ijverige Europese collega’s van het lijf te houden. Uit de koloniale tijd stamt de prachtige historische stad, die inmiddels is omspoeld door moderne havenbekkens, en ingesloten door het schiereiland Boca Grande, het Miami van Colombia waar de rijke stadsbewoners in hun marmeren appartementen van het verre uitzicht over zee genieten.

García Márquez kwam in 1948 in deze stad aan, nadat hij Bogotá was ontvlucht, waar na de moord op de liberale Jorge Eliécer Gaitán een bloedige burgeroorlog was uitgebroken. Hij was onmiddellijk onder de indruk van de stad en kende haar een ‘goddelijke gratie’ toe: ‘…nauwelijks had ik één stap binnen haar muren gezet, of ik zag haar in al haar grootsheid in het mauve licht van zes uur in de namiddag, en ik kon het gevoel dat ik opnieuw geboren was niet onderdrukken.’ De eerste nacht sliep hij op een bankje op het Plaza de Bolivar, waar hij door twee agenten werd gearresteerd. Nu is het een vriendelijk pleintje, omzoomd door bomen en struikgewas, waar het heerlijk in de schaduw toeven is als de hitte in de middag aanzwelt. Maar het aanliggende, monumentale Palacio de la Inquisición herinnert aan de oorsprong van het plein, toen de Spaanse inquisitie in autodafe’s de ketters hier liet branden.

Vrouwen in traditionele kledij in Cartagena.

De koloniale stad is decor van een andere grote roman van Gabriel García Márquez, Liefde in tijden van cholera. Hoewel de naam niet in het boek wordt genoemd, is het duidelijk dat deze stad het decor vormt: ‘De handel was er in de achttiende eeuw het voorspoedigst geweest van het hele Caribische gebied, vooral door het onaangename privilege de grootste markt voor Afrikaanse slaven van de beide Amerika’s te zijn geweest.’ De Afrikaanse slaven werden samengedreven op het Plaza de los Coches, nu een van de plezierigste pleinen van het oude centrum, vlak bij de Puerto del Rejoi, waar de stadsmuur de oude stad scheidt van de meer volkse uitgaansbuurt Getsemaní.

Ook dit boek heeft zijn wortels in García Márquez’ familiegeschiedenis, het verhaal is losjes gebaseerd op de manier waarop zijn ouders elkaar leerden kennen en hoe zij in hun verkeringstijd door Gabriels opa en oma werden tegengewerkt. Florentino Ariza, de hoofdpersoon in Liefde in tijden van cholera, krijgt op een dag de dertienjarige Fermina Daza, dochter van een handelaar, in het oog en is op slag verliefd. Hij schrijft haar gepassioneerde brieven, maar Fermina wijst hem na een jaren durende, door haar vader gedwarsboomde liefde uiteindelijk af. Ze is gehoorzaam aan haar ouders en trouwt de meest begeerde vrijgezel van de stad, dokter Juvanal Urbino, die haar familie toegang geeft tot de voorname kringen van de stad. Florentino’s liefde is echter niet te doven en hij besluit te wachten tot de dood van de dokter om zijn grote liefde alsnog te veroveren. Inmiddels geeft hij zich over talloze liefdeloze affaires en probeert hij zich een maatschappelijke positie te verwerven waarmee hij tot Fermina’s kring kan doordringen. En dan, na ‘eenenvijftig jaar, negen maanden en vier dagen’ krijgt hij het bericht van de dood van dokter Urbino en besluit hij, ditmaal met succes, Fermina opnieuw het hof te maken.

Op het Plaza Fernandez de Madrid, een prachtig onderhouden, met amandelbomen omgroeide plek die door García Márquez in zijn boek is omgedoopt tot het Evangeliënpark, staat het bankje waar Florentino zat te wachten om een glimp op de vangen van het meisje dat hij aanbidt: ‘Vanaf zeven uur ’s morgens zat hij in zijn eentje op de minst opvallende bank in het parkje en deed alsof hij een verzamelbundel las in de schaduw van de amandelbomen…’ Het pand erachter, waar de deurknop de vorm heeft van een papagaai, zou zo het ouderlijk huis van Fermina kunnen zijn, waar ze met haar tante op het weelderig met bloemen begroeide balkon tijdens de siësta in de schaduw zat te borduren.

Plaza de los Coches, Cartagena.

Op de driehoekige Plaza de los Coches schijnt de zon ’s middags zo fel dat vrouwen onder een draagbare parasol bescherming zoeken. De overdekte galerij, de Portal de los Dulces of de galerij van de lekkernijen, onderaan de okergeel of hard roze geverfde koloniale panden waar kraampjes staan met lekkernijen, souvenirs en kleding, biedt verkoeling. Het is de vroegere Portal de los Mercaderes, waar de slavenhandelaren hun zaakjes regelden. Later kreeg het de naam Portal de los Escribanos of klerkengalerij. García Márquez vertelt in Liefde dat de poëtische Florentino hier liefdesbrieven schreef (zoals zijn vader dat in werkelijkheid ook had gedaan) voor wanhopige geliefden die niet de gave van het woord hadden. ‘Later (…) had hij zoveel liefde in zijn binnenste over dat hij niet wist wat hij ermee aan moest en hij schonk het aan de penloze verliefden door gratis liefdesbrieven voor hen te schrijven in de Klerkengalerij.’ Het kwam voor dat hij voor beide partners van een relatie de brieven verzorgde, zonder dat de geliefden dat van elkaar wisten.

Het huis van Márquez in Cartagena.

Vanaf het Plaza de Bolívar is het een stukje lopen naar de stadswal, waar aan de Carrera del Curator het voormalige woonhuis van Gabriel García Márquez staat, een modern gebouw, ontworpen door de beroemde Colombiaanse architect Rogelio Salmona, met de rug naar de stad en met formidabel uitzicht op de zee. De oude meester, die op het laatste deel van zijn leven in Mexico heeft doorgebracht, kwam hier voornamelijk rond de kerst, de rest van het jaar stond het huis leeg. Naast het pand ligt het Sofitel Legend Santa Clara Hotel, een oud magnifiek gebouw dat na een functie als klooster en ziekenhuis nu een van de mooiste en voornaamste hotels van Cartagena is. Behalve dat García Márquez er vroeger wel eens voor een borrel werd gesignaleerd, zo vertelt een ober, heeft het hotel nog een band met de schrijver. In de chique loungebar El Coro voert een halve glazen deur naar een kleine crypte onder de vloer. Als ik in de crypte wil afdalen, gaat een ober mij voor en steekt een kandelaar aan, waardoor zich een zacht, geelachtig kaarslicht verspreid. García Márquez was hier in 1949, toen hij journalist was voor El Universal, naar toe gestuurd omdat er in de crypte het skelet van een meisje gevonden was, waarvan de haardos na haar dood was blijven groeien en een lengte had bereikt van zo’n tweeëntwintig meter. ‘Al bij de eerste slag van de pikhouweel sprong de deksteen in stukken, en kwam uit de crypte een weelderige haardoos met diepe koperkleur naar buiten golven.’ Deze vondst werd het uitgangspunt van de roman Over de liefde en andere duivels uit 1994.

Straatbeeld oude binnenstad Cartagena.

Op de laatste dag van mijn bezoek dwaal ik vlak voor zonsondergang nog eenmaal door de oude stad. De straatjes met hun felgekleurde gevels worden in de schitterende, warme gloed van de ondergaande zon gehuld. Ik wandel naar de Plaza Fernandez de Madrid. De zon heeft zijn grootste kracht verloren, een verfrissende bries heeft de ergste hitte uit de straten verjaagd. Er zitten veel mensen in het park, er wordt een kaartje gelegd, waarbij een kartonnen doos als tafel dient. Ik neem plaats op het bankje voor het witte huis van met het balkon en laat de laatste zonnestralen op m’n gezicht vallen. Ik sluit mijn ogen en hoor achter me de hoefslag en het geratel van een paard en wagen. Is dat Fermina die thuiskomt?

Aart Aarsbergen

Dit artikel is een bewerking van een reportage die ik in 2011 schreef voor National Geographic Traveler. Na de dood van Márquez in 2014 is er in Aracataca er meer aandacht voor de schrijver gekomen. ‘Waar je ook loopt, zijn er zichtbare herinneringen aan de auteur: borden met zijn naam, muurschilderingen, standbeelden, straatnaambordjes en overal kraampjes waar allerlei parafernalia worden verkocht, van honkbalpetten tot koffiemokken, met het portret van García Márquez,’ schrijft  Genevieve Glatsky in een recente reisreportage over Aracataca (The New York Times, 10 maart 2024).

Het restaurant Gabo is inmiddels gesloten, Rafael Darió Jiménez zet zich nog steeds in voor de promotie van Aracataca als pelgrimsoord voor Márquez-fans.

(Foto’s © Aart Aarsbergen)

05 Vrouwen in traditionele kledij in Cartagena.