Recensie: André Dao – Anam
Hoe te herinneren?
De overtuiging dat vergeten een vorm van relativering is, is een prachtige filosofische premisse voor een met fictie doorschoten memoir. André Dao schreef zo’n boek, genaamd Anam, over zijn Vietnamese voorfamilie, in het bijzonder zijn opa. Zelf werd hij in Melbourne geboren nadat zijn ouders al eerder Vietnam waren ontvlucht. Maar zijn Vietnamese voorkomen zorgde ervoor dat hij zich toch nooit een ‘echte Australiër’ voelde, wat je daar dan ook onder zou moeten verstaan.
‘Misschien is het ook niet heel belangrijk om je alles te herinneren,’ schrijft Dao, ‘misschien zijn er redenen om te vergeten’. Met die instelling begon hij aan de hand van archiefmateriaal, herinneringen van hemzelf en familieleden, filosofische bespiegelingen en verbeelding aan een reconstructie van zijn voorgeschiedenis. Geen geschiedkundig werk dus, al staat dit kloeke boek vol traceerbare plaatsen en herkenbare namen, maar een roman.
Echter wel in de gestructureerde vorm van wat er zich in de voorgaande decennia in het land van zijn voorfamilie heeft afgespeeld. Hij stelt daarbij vooral scherp op zijn opa, een Rooms Katholieke intellectueel, die weliswaar in de revolutie tegen de Franse kolonisator geloofde, maar niet in de communistische heilsleer. Een man die soms ook met de Fransen samenwerkte en later met de Amerikanen. Een mens die door zijn vrije geest en wens tot onafhankelijkheid uiteindelijk tien jaar in de beruchte Chi Hoà-gevangenis zat, terwijl zijn familie het land verliet.
Dao vond flarden van diens leven terug of zag die flarden voor zich, want Anam is immers een roman. Knipsels, oude schokkerige videobeelden, een nieuwsbrief van Amnesty International. Van de oude mensen die het allemaal meegemaakt hadden hoe de Fransen tekeer gingen, de communisten geen genade kenden voor andersdenkenden, de later weggejaagde Amerikanen zich gedroegen, hoorde hij vaak nogal onsamenhangende verhalen. Zo gaat dat nu eenmaal met orale geschiedschrijving, er worden onwelgevallige zaken verzwegen, andere juist aangedikt. Wat moet je er van denken?
Fictie is dan, zoals zo vaak, een route die recht doet aan het verleden, zonder aanspraak te hoeven maken op het predikaat waarheid, wat dat dan ook precies mag zijn. Dao schrijft op een heel persoonlijke manier, die je er als lezer bij betrekt. Ook de grote rol van zijn vrouw Lauren en dochtertje Edith hebben directe betekenis. Evenals zijn zoektocht, dilemma’s en overwegingen voor zijn academische scriptie over dit onderwerp aan de Universiteit van Cambridge. Hij vlecht er bovendien relevante algemene informatie doorheen, zoals over de architectuur van gevangenissen, en toepasselijke gedachten van grote denkers als Derrida, Barthes, de Vietnamese filosoof Trân Dức Tháo en Levinas, die nog eens benadrukken hoezeer Dao ervan overtuigd is dat aan iedere vorm van geschiedschrijving wel bezwaren kleven:
Mijn kennismaking met Levinas leidde tot de aansprekende gedachte dat onze kwetsbaarheid ten opzichte van anderen van grote betekenis en groot belang kan zijn – en dat daarvan veel kracht uit kan gaan voor onze behoefte aan erkenning. Naar ik heb begrepen bestaat de paradox van zijn denken erin dat als deze erkenning mijn bestaan mogelijk maakt, ik door vast te houden aan dit bestaan en aan de erkenning ervan de plaats inneem van de Ander die mij heeft erkend.
Door de ambitieuze opzet van Anam, de benaming van een deel van centraal-Vietnam, maar ook wel voor het hele land, maakt Dao het je als lezer niet gemakkelijk en loop je het risico wat gedesoriënteerd te raken. Zijn benadering gaat over toen en nu, is soms realistisch dan weer fictief, is ingezoomd op zijn eigen leven of dat van zijn grootouders en anderen, heeft een westerse invalshoek of juist een Vietnamese. Zijn opa zou het ongetwijfeld goedkeuren. Anamieten, waartoe de familie behoort, hebben zo hun specifieke kwaliteiten:
Ze [zijn] zeer bedreven in herinneren, kunnen […] zich zaken zo goed herinneren dat ze dingen onthouden die nooit zijn gebeurd en ook dingen die je maar beter kunt vergeten.
In breder perspectief schrijft Dao wat het betekent om ontheemd te zijn, geen ‘thuis’ te hebben en dat volgende generaties ook niet te kunnen bieden. Ook hekelt hij de arrogante aanname van veel jongeren dat hun eigen morele strijd uniek is. En hoe onjuist of zelfs manipulatief beeldvorming door media kan zijn. De Noord-Vietnamese communisten werden in die dagen niet of nauwelijks bekritiseerd, de Amerikanen waren per definitie de bad guys, wat Anam zelfs een actueel tintje geeft. Hij laat in dit verband zijn altijd autonoom opererende opa het woord voeren op een fictieve bijeenkomst:
Wist u dat de man die op de beroemde foto van Eddie Adams wordt geëxecuteerd door brigadegeneraal Nguyen Ngoc Loan een Vietcong-terrorist was die, vlak voordat de foto werd genomen, aangetroffen was op de plek van een gruwelijke slachtpartij in het huis van een officier van het Zuid-Vietnamese leger wiens vrouw en zes kinderen op gewelddadige wijze van het leven waren beroofd? Wist u dat het Tet-offensief, overal in de westerse media opgevoerd als bewijs dat de oorlog in een patsteling terecht was gekomen, in feite een enorme nederlaag voor de Vietcong was, […]. Wist u dat de grootste gruweldaad tijdens de oorlog niet bij My Lai heeft plaatsgevonden en evenmin door de Amerikanen is begaan, maar dat die zich in werkelijkheid bij Hue heeft voltrokken, waar de communisten zesduizend burgers – mannen, vrouwen, kinderen, zuigelingen – hebben gemarteld en vermoord […]?
Waarmee Dao andermaal, en telkens even genuanceerd, de vraag stelt hoe te herinneren en hoe te vergeten? Want niet alles mag immers vergeten worden, omdat het noodzakelijk materiaal is voor heden en toekomst.
André Keikes
André Dao – Anam. Vertaald door René van Veen. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam. 400 blz. € 24,99.