Recensie: Esther Kinsky – Rombo
Pelgrimstocht naar een aardbeving
Rombo vertelt over de aardbevingen die in 1976 de Noord-Italiaanse regio Friuli Venezia Giulia troffen. Op de kaft staat duidelijk dat we te maken hebben met een roman. Toch word je aan het twijfelen gebracht door het fragmentarische en misschien zelfs journalistieke karakter van het boek. Er is geen plot en geen hoofdpersonage, tenzij je de aardbeving zelf zo zou willen zien. Kinsky verwijst naar het boek in de vorm van een metafoor als: ‘[…] een brokkelig verhaal van gestileerde, door de tijd versleutelde beelden, die gaan over het bewaren van herinneringen.’
De rode draad zijn de aardbevingen die plaatsvonden in mei en september van hetzelfde jaar en hoe ze beleefd worden door zeven personen uit een dal waar ze een eenvoudig leven leiden, dicht bij de natuur. Zij zagen voortekenen in een dreigende, gele lucht, de harde wind, het vreemde gedrag van dieren en vooral het geluid, waar de titel naar refereert. Dit wordt als brommend, rommelend, stommelend of dreunend ervaren, maar bovenal als ongrijpbaar. ‘Telkens rolde er weer zo’n beving onder ons door, telkens dacht ik dat het iets levends moest zijn,’ zegt Mara, een van de bewoners van het dal. De personen komen om beurten aan het woord over de beving, de hulpverlening, de opbouw en de evacuatie
Kinsky geeft interessante inkijkjes in de levens van de bewoners uit een streek die gekenmerkt wordt door een tekort aan arbeid en veel emigratie. Ze biedt een getuigenis van het veranderende Italië in de jaren ’70, met de opkomende industrie en badplaatsen aan de Adriatische kust. Ze laat een geitenhoeder, vrouwen uit gebroken gezinnen en kinderen aan het woord. Hun levens grijpen in elkaar. Dezelfde details keren terug in hun verhalen, zoals de carbonslang die overreden wordt, het kerkkoor en de schimmelige koffer. Kinsky lijkt de personen als een absente journalist te interviewen en hun leven aan te vullen uit haar verbeelding.
Een belangrijk onderdeel van de vertelling zijn de geologische beschrijvingen van het gesteente: ‘De nunatak is een top of berg die oprijst uit het ijs van het glaciaal aan het eind van het Pleistoceen en die zelf niet met ijs is bedekt. De kammen en toppen die het dal in het oosten en noordoosten begrenzen, zijn zulke spitsen en pieken die boven de glinsterende gletsjers van de ijstijd uitsteken.’ En cultuurhistorische teksten: ‘De doedelzak is uitgestorven in het dal. Terwijl hij ooit, uitgerust met twee of drie pijpen, het belangrijkste instrument schijnt te zijn geweest. Tegenwoordig heeft het dal de viool als instrument en de bas met drie snaren, twee van metaal en een van darm. Als die elkaar echt hebben gevonden en samen klinken, lijkt het geluid uit de verte op dat van een doedelzak.’ De afwisseling van het alledaagse en het wetenschappelijke keert steeds terug:
Groepjes opgroeiende meisjes smiespelden in de luwte van de afgesloten strandtoiletten over jongens, en jongens lachten onder de afdakjes van de door geen enkele bus meer aangedane haltes verlegen om de meisjes. Boven hen allen welfde zich de reusachtige, meestal grijze lucht van het Adriatische dalingsveld, zoals deze uitgestrekte vlakte vol rijen wilgen en moerbeibomen, wilde rozenhagen, meidoorn en vlier door geologen wordt genoemd.
De auteur beschrijft alles minutieus met veel oog voor details en een poëtische, bijna melancholische zweem: ‘[…] zo liep ik het erf af en de weg op, en even ging het door me heen dat het leek alsof ik mijn moeder naar het altaar leidde. Ze had ook nog van die witte spikkels in haar haar.’
De roman geeft een 360 graden zicht op een boerenvallei in de zomer van 1976. De hoeveelheid personages maakt het soms moeilijk om te onthouden wie wie is en je kunt de draad wel eens kwijtraken. De wetenschappelijke stukken kunnen soms wat taai zijn en in de fragmentarische structuur van het boek ontbreekt een climax, want dat is de aardbeving zelf al, die alles op zijn kop zet. Daartegenover staat dat Kinsky het aandurft om een thema te tackelen dat nauwelijks besproken wordt in literatuur. Is een aardbeving alleen goed te beschrijven als je die zelf beleefd hebt? Misschien kiest de auteur daarom voor een semiwetenschappelijke opzet, die om de kern heen draait met een aaneenrijging van ‘marginalia’ en die verrijkt wordt door getuigenissen die opgenomen wilden worden in ‘het geheugen van die plaats, zich met een teken schrap wilden zetten tegen de vergetelheid.’ Als je de taaie stukken voor lief neemt, behoudt je een liederlijk relaas dat de vergankelijkheid van het leven probeert te benaderen.
Rosanna Del Negro
Esther Kinsky – Rombo. Vertaald uit het Duits door Josephine Rijnaarts. Pluim, Amsterdam. 245 blz. € 24,99.