Reve in je bloedsomloop

‘Wie de humor van Reve ontgaat, kan beter helemaal maar geen boeken lezen’, schrijft Gerrit Brand in de door Æde de Jong samengestelde essaybundel U heb ik lief. De eeuw van Gerard Reve. Natuurlijk uitgegeven naar aanleiding van Reves honderdste geboortejaar. Negentien bij de schone letteren betrokken auteurs deden graag aan ‘close Reving’ om bekende aspecten van diens werk en leven nog eens opnieuw te beschouwen of juist op een specifiek detail scherp te stellen.

Humor is daar een van, zeker niet het onbelangrijkste, maar de ongrijpbare, zelfbenoemde markies, de ironicus pur sang, de Mariavereerder, de jongenstuchtiger, huis- en busklusser, leek soms ook wel eens de ironie thuis te laten. Dan schemerden er dubieuze opvattingen door zijn teksten, bijvoorbeeld over de komst van migranten. Verpakt in Reve-taal, en ons toen minder bewust van onderliggend racisme, werd er eerst niet moeilijk over gedaan, maar dat veranderde in de loop van de jaren.

Æde de Jong begint er al meteen over in zijn voorwoord; dat latere generaties, die toch al weinig tot niets met ironie hebben, gemakkelijk aanstoot nemen aan dubbelzinnigheden en Reve daarom verwerpen. De Jong haalt ook Piet Gerbrandy aan, die eveneens wees op fragmenten, uit Bezorgde Ouders, die ‘bepaald niet fris’ zijn. Om er aan toe te voegen dat we niet de fout moeten maken om Reve om die reden af te wijzen. De Jong onderschrijft dat en wijst erop dat van Reves werk houden niet betekent dat je al zijn publieke uitlatingen dan ook maar voor lief neemt. De vergelijking met Céline is vaker gemaakt, ook geen ‘frisse jongen’, maar literair onmiskenbaar imposant.

Gerrit Brand verklaart in dit verband de destijdse tijdgeest:

Reve en Hermans leken politiek wel wat op elkaar. Allebei hadden ze van die rechtse praatjes. Maar desalniettemin dachten wij toentertijd dat Reve, net als wij, vast ook wel progressief (en dus links) was. Hij was immers homoseksueel. En homo zijn betekende ‘anders zijn’, niet met de massa meegaan en dus móést Reve wel links zijn.

Dat U heb ik lief vooral geschreven is door, op zijn minst, zestigers verklaart wel een beetje dat de achting voor Reve de boventoon voert. De titel, naar de tekst die op zijn graf in Machelen aan de Leie staat, verwijst natuurlijk naar Reves religieuze overtuigingen. Hij is hier echter vooral te lezen als uiting van bewondering voor de tot icoon geworden literaire grootheid van de naoorlogse jaren.

Met zo veel boomers onder de essayisten, ligt het risico van kleffe nostalgie en onbegrensde adoratie op de loer, maar alle contribuanten houden zich keurig in. Natuurlijk kan menigeen het niet laten om eens wat Reviaanse woorden of formuleringen te gebruiken, maar dat onderstreept alleen maar zijn invloed. Misschien was het ook de vrees te idolaat over te komen, dat sommige stukken eerder een licht onttoverend effect hebben.

Wie wat te veel leest over zijn onhebbelijkheden, zijn commerciële blik en daarnaast inzicht krijgt waarom hij deed wat hij deed en dacht wat hij dacht, verliest uiteindelijk de magie, die hem juist zo boven zijn tijdgenoten deed uitstijgen. Marina Kuipers, die ooit tevergeefs trachtte Het Geheime Landgoed bij Dieulefit te kopen, zegt het mooi: ‘Reve komt in je bloedsomloop’. Maar hoe hij dat deed mag best wat mysterieus blijven.

Academische rationaliteit en verklaringsbehoefte benadrukken echter herhaaldelijk dat we in dit honderdste geboortejaar te maken hebben met een grootheid uit vervlogen jaren. Soms zijn zijn verzuchtingen echter toch wel over te zetten naar deze tijd. Vul in plaats van Vietcong eens Hamas in en je kunt je wel iets voorstellen bij welke positie Reve vandaag de dag mogelijk zou hebben ingenomen. Een andere keer ligt dat lastiger. Huub Mous bevraagt Reve anno 2024 in een brief over zijn ‘wonderlijke mystiek van eigen fabricaat’. Hoe hij vandaag de dag tegen de Rooms-Katholieke Kerk aankijkt na de onthullingen over seksueel misbruik van minderjarigen door priesters en we zo veel meer weten over de actuele, maar nog even oerconservatieve opvattingen van het Vaticaan aangaande ‘irreguliere paren’.

Er zijn ook bijdragen die tijdlozer zijn. Wat is een Revist en wat een Reviaan (Peter Smeets), Waardoor overleeft De Avonden? (Paul Gellings) en wat te denken van Reves thuisdevotie (Matthijs Sanders). Er staan ook grote en kleinere ontdekkingen in, zoals van Reves buitengewoon serieuze stuk over de terechtstelling in 1940 van duizenden Poolse militairen bij de Russische plaats Katyn door hoogstvermoedelijk het toenmalige Sovjet-bewind. Het werd, schrijft Doeke Sijens, door Stalin in de schoenen geschoven van de nazi’s. Dat moet Reve, als nawerking van zijn verafschuwde communistische jeugd, gestoken hebben. Hij kon de Russische schuld niet vergeven.

Een stuk lichtvoetiger is de aanhaling van Marten Toonder, die eens opmerkte dat Reve zichzelf vergrootte in zijn proza en zo van zichzelf zijn eigen heer Bommel maakte (Jeroen Vullings). Wat de kritiek op zijn soms onbesuisde opmerkingen meteen weer mooi relativeert. Bommel-achtigen hoef je immers niet al te serieus te nemen.

Voor ongetwijfeld velen herkenbaar is de opmerking van Vincent Hunink, dat even lezen in een van Reves brievenboeken een beproefd recept is bij opkomende treurnis:

Daar knapt een mens van op. Nog steeds.

Door de, veelal mannelijke, auteurs de vrije hand te geven, telt U heb ik lief wel een paar kleine overlappingen, maar ingebed in de verschillende betogen is dat geen drama. De bundel brengt Gerard Reve even helemaal terug in beeld. En dat is waardevol, want hij is niet alleen een van de grootste schrijvers van ons taalgebied, hij is niet minder te beschouwen als iemand die al heel vroeg opriep te gaan leven zoals je dat zelf wenst. Als homoseksueel, ja, ook als gelovige, maar in breder verband als mens met een eigen richtsnoer aan overtuigingen op welk gebied dan ook. Tegen de grijsheid, vertrutting en verpreutsing. Het zou een gotspe zijn, zelfs een schandaal, als uitgerekend hij in onze schijnheilige en moraliserende tijden terzijde zou worden geschoven wegens onaangepastheid.

Misschien kunnen jonge Reve-lezers nog eens hun eigen motieven prijsgeven in een tweede bundel. Marie José Klaver, die in haar bijdrage gedetailleerd uitlegt hoe je jongeren enthousiasmeert klassieken te lezen, moet ze kennen.

André Keikes

Æde de Jong (samenstelling) – U heb ik lief. De eeuw van Gerard Reve. Nobelman – Groningen. 240 blz. € 24,95.