Een man met pendulehoofd

In de jaren 1920 experimenteerden surrealisten met écriture automatique, automatisch schrijven. De ontdekking van het onderbewuste noopte tot het ontwikkelen van een methode om naar boven te halen wat daar aan schatten verborgen lag, meenden de surrealisten. Een noodzakelijke voorwaarde daarvoor leek het uitschakelen van het verstand te zijn. Benjamin Péret (1899 – 1959), Frans surrealist en écrivain automatique, zei in 1929, tijdens een verblijf in Brazilië, in de Diário da Noite, een krant in São Paulo, het volgende over die methode:

Wie van de lezers van deze krant is nog nooit door de vreemde poëzie getroffen die zich in onze dromen aandient! […] U moet hebben gemerkt dat ditzelfde fenomeen zich ook voordoet zo gauw u uw geest de vrije loop laat. Het bewustzijn wordt op zo’n moment opgeheven, of bijna. Het verstand is zijn hok weer ingegaan en knaagt aan zijn eeuwig bot.
Het volstaat dus om deze hond verstand weg te jagen en erop los te schrijven zonder met de veelheid van ideeën rekening te houden. […] Schrijft u zo snel mogelijk, zodat er geen enkele intimiteit verloren gaat die u over uzelf vertelt en leest u alles vooral niet nog eens door.

Ik ontleen dit (door Willem Desmense vertaalde) citaat aan het nawoord van John Fenoghen bij diens vertaling van Benjamin Pérets Het galante ooilam. Pérets tekst, tot stand gekomen door middel van écriture automatique, stamt uit 1924, maar werd pas in 1949, in een kleine oplage, in boekvorm uitgebracht. Fenoghens Nederlandse vertaling verscheen onlangs bij Uitgeverij Vleugels.

In Het galante ooilam komt geen galant ooilam voor. Volgens Fenoghen gaat het om woordspel met behulp van een geringe klankverschuiving: van ‘la brebis galeuse’ (het schurftige schaap) naar ‘la brebis galante’. Dat zegt natuurlijk niks over het waarom van die titel, maar misschien is met betrekking tot écriture automatique zo’n waaromvraag misplaatst.

Teksten die tot stand waren gekomen via het procedé van surrealistische écriture automatique werden door sommige critici met enig wantrouwen beoordeeld: waren ze wel zo automatisch tot stand gekomen als de schrijvers ervan beweerden? En voor zover ze dat in eerste aanleg waren, waren ze daarna dan niet toch flink geredigeerd en gecorrigeerd? Wie regelmatig teksten schrijft, teksten zoals deze recensie, weet dat ze niet gereed zijn als je de laatste punt gezet hebt. Je moet eerst nog met een kritisch oog langs de regels gaan, om spel-, interpunctie- en grammaticale fouten eruit te halen. In die van mij zitten altijd wel een paar.

Neem het volgende, min of meer willekeurig uit Het galante ooilam geplukte citaat:

En hij gooit hem een ruiker seringen in het gezicht, die ontluikt wanneer hij des chirurgs gezicht aanraakt, dat zich bij het contact verplicht meent een charmante vrouw te worden met wie hij met het grootste plezier zou rollebollen, op de hoek van een bos, om zeven uur ’s morgens, in mei, terwijl de hazen, trots op de afsluiting van het jachtseizoen, je voeten komen likken en zich tegen je hoofd aanwrijven als tamme kreeften, wat, toegegeven, zelden voorkomt.

Tussen deze passage en de voorafgaande, of de erop volgende passages, bestaat nauwelijks een verhalend, logisch en begrijpelijk verband. Het gaat, net als bínnen deze passage, steeds om louter associatieve relaties, die alle kanten kunnen uitwaaieren. Waarom uit Pérets onderbewuste nu juist die en niet andere associaties opborrelden, weten we niet. Sommige associaties roepen alleen vraagtekens op, om andere moet je lachen en soms zelfs schaterlachen, nog weer andere zijn speculatieve gedachten waard en soms denk je: verdomd, dat beeld had uit mijn onderbewuste kunnen komen. Heel soms dringt zich een beeld op, waarvan je vermoedt dat meer lezers dat voor hun geestesoog zullen zien. Zoals wanneer Péret ‘een man met een pendulehoofd’ opvoert: wie ooit in Het Stedelijk The Beanery heeft gezien, het grote inloopkunstwerk van Edward Kienholz, ziet bij lezing van die woorden welhaast zeker een van de Beanery-figuren voor zich.

Het moet iedere lezer opvallen dat Péret, net als in de hierboven geciteerde passage, in zelfs de meest complexe zinnen geen grammaticale fouten maakt en dat zijn spelling en interpunctie volkomen correct zijn. Dus is zijn tekst nauwkeurig geredigeerd en gecorrigeerd, dat kan niet anders. Wat het automatique van deze écriture op zijn minst relativeert. Trouwens, ook als je automatisch schrijft volgens de methode-Péret, pas je grammaticale regels toe, regels die toch tot het cognitieve domein van het bewustzijn behoren.

Al dergelijke overwegingen daargelaten rest de vraag: is Het galante ooilam een literaire tekst die je met plezier leest? Daar valt geen eenduidig antwoord op te geven. Van sommige passages heb ik genoten. Soms zetten die aan tot het voor mijn geestesoog afdraaien van filmfragmenten met beelden die Pérets associaties opriepen. Soms dacht ik: wat een prachtige vondst! Maar even vaak raakte ik elk houvast van betekenis kwijt en had ik geen idee wat het verband zou kunnen zijn tussen zinnen en passages. Op zulke momenten vraag je je af – vroeg ik me af – of écriture automatique niet meer is dan wat Péret impliceerde in de laatste zin van zijn toelichting op zijn methode, weergegeven in het eerste citaat. Namelijk dat het een methode is om je eigen onderbewuste aan te boren, elementen daaruit aan de haak te slaan en naar je bewustzijn te tillen en vervolgens proberen te bedenken wat ze over jou onthullen. Alleen jijzelf – of je psychoanalyticus – kunt misschien de diepere betekenis achterhalen van de rare associaties die uit je onderbewuste opstijgen. Oftewel, écriture automatique is vaak vooral schrijven voor jezelf.

Hans van der Heijde

Benjamin Péret – Het galante ooilam. Vertaling en nawoord John Fenoghen. Vleugels, Bleiswijk. 62 blz. € 22,90.

Te koop bij de betere boekhandel of direct bij de uitgever