Een kuise bordeelroman

‘Een zeer curieus boekje,’ schreef Elsevier in 1937, ‘waarin zich een schrijver van groote zeggingskracht en plastisch talent doet kennen.’ Om af te sluiten met: ‘is dit misschien zijn beste boek?’ De geschiedenis oordeelde anders en gaf Karakter die eer, maar ook Bordewijks Rood Paleis wordt zowat elke tien jaar heruitgegeven. De druk van dit jaar is de tiende echo van een echo van een tijd die al voorbij was toen Bordewijk erover schreef. De tijd van heren. Heren die roken en een borrel drinken. En als ze zich vervelen – en dat is vaak – dan zoeken ze vertier in… nu goed, u heeft de titel van deze recensie gelezen.

Bordewijk lijkt te spotten met de associaties die ‘bordeel’ bij zijn lezers oproept. Hij zet de band tussen twee mannen centraal. Tijs is maagd. Hij heeft fortuin gemaakt in Indië, gaat trouwen met een Achterhoekse en wil eerst nog ‘fuiven’. Daarvoor zoekt hij zijn oude klasgenoot Henri op in Amsterdam. Henri is impotent. Desondanks is hij trouw bezoeker van Rood Paleis. Voor zover de korte scènes in dit boek een plot bevatten, gaat dat over hoe hij Tijs introduceert, over hun voorzichtige toenadering, hoe Tijs zich losmaakt en de geleidelijke verwijdering daarna. Parallel daaraan lopen de uiteindelijk vergeefse pogingen van de madam, mevrouw Doom, om haar bedrijf overeind te houden in een wereld die de hare niet meer is.

We schrijven namelijk het fin de siècle, tijdperk van een bourgeoisie die loom is geworden van een eeuw vooruitgang. Ook hier een grap van de auteur, want het is eigenlijk al 1913. De eeuw is ‘overoud’ volgens Henri, die met zijn ijdelheid in beide betekenissen van het woord zijn milieu belichaamt. Net als Manns Toverberg is Rood Paleis van na de eerste wereldoorlog, en beschrijft het een Europese maatschappij die ligt te dutten op de vulkaan. Net als Hans Castorp zal Henri vrijwillig naar het front gaan. Hij zal niet overleven. Het boek zit vol toespelingen op naderend onheil. Neem oudjaarsavond 1913, wanneer Henri’s bankiersvader traditiegetrouw de boekhouding doet. Elk jaar zijn de cijfers perfect in evenwicht. Maar wat als de eeuw ten langen leste ten einde komt?

En misschien zou dan blijken, als de accountancy der nieuwe generatie de balansen herzag, dat het nooit had geklopt, nooit, dat er altijd intering geweest was van kapitaal. En ook dat hoopte hij te beleven, hij hoopte het vuriger. Dit ware de kroon op het leven der eeuw. Hoe magistraal dan had zij het mensdom bedot.

Het fin de siècle is de tijd van decadentie. Decadentie, zo leerden we in de schoolbankjes, is de spanning tussen schoonheid en verval. Bij Bordewijk overheerst het laatste. Wanneer Henri Tijs vertelt over Rood Paleis, beschrijft hij fonteinen, kristal, gezang ‘als een bos dat ontwaakt’. Hij is een fantast. Het bordeel staat aan een smerige gracht. Mevrouw Doom is een furie in het zwart. Nieuwe meisjes worden gekeurd door een geldschieter die – oh rilling – Grootvader heet. De mannelijke medewerkers zijn gedrochten. Mevrouw Doom ‘had geroerd in het drab der onderwereld tot deze drie waren komen bovendrijven.’ Nadat Tijs zich bij zijn tigste bezoek eindelijk naar boven heeft laten leiden, is zijn eerste gedachte het anatomisch museum vol geslachtsziekten dat hij als puber eens bezocht. De vooroorlogse wereld was alleen aan het oppervlak mooi. De schrijver laat de lezer een paar seconden kijken, trekt hem dan de gore diepte in.

Maar verval kan ook mooi zijn, als het maar goed is verwoord. De stijl van Rood Paleis is, bij gebrek aan een beter woord, mannelijk. Over de gehoorzaamheid van mevrouw Dooms knecht: ‘Hij had geen wil, hij had haar wil.’ Soms gebruikt de schrijver langere zinnen, bijna bloemrijk, die je in slaap wiegen. Dan kort, kort: hij schudt je ruw wakker. Door een enkel woord te herhalen geeft hij een extra tik. ‘In een eersteklas huis moest dat niet nodig zijn, het gehengel naar heren. Het was nodig.’ Stijlen komen en gaan in de literatuur. Bordewijks woordkeus is soms verouderd, maar zijn ritme heeft iets tijdloos.

Tijdloos schrijven over een heel specifieke periode. Een bordeel met amper erotiek. Mooi en lelijk die zich in elkaar verbergen. Dit boek zit vol tegenstellingen, maar dat geeft niet. De schrijver vraagt ons niet te kiezen. Over de verdwenen wereld van rijkeluiszoontjes en vrouwen als koopwaar is hij noch nostalgisch, noch kritisch. Het is als Henri’s reactie wanneer Tijs vraagt of een plek als Rood Paleis niet verboden is: ‘Dit huis gebeurt, je ziet het zelf.’

Tobias Wijvekate

F. Bordewijk – Rood Paleis – Ondergang van een eeuw. Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam. 224 blz. € 21,99.