Een kindertijd in de Provence

De romans van de Franse schrijver Jean Giono (1895 – 1970) worden de laatste jaren meer en meer naar het Nederlands vertaald. De huzaar op het dak verscheen bij Uitgeverij IJzer, Heuvel en Manosque werden door Kiki Coumans vertaald voor Uitgeverij Vleugels en nu verschijnt bij De Arbeiderspers De blauwe jongen, oorspronkelijk verschenen in 1932 en het enige autobiografische werk van Giono – eveneens vertaald door Kiki Coumans.

De blauwe jongen mag dan wel een autobiografische roman zijn, of een ‘geromantiseerde autobiografie’ zoals de achterflap vermeldt, de stijl en thematiek van Jean Giono zijn dikwijls dezelfde: in poëtische en bedwelmende zinnen roept hij de sfeer op van zijn geboortedorp Manosque en de omliggende Provence. In De blauwe jongen wordt geen verhaal met een begin en een einde verteld, maar volgen gebeurtenissen, situaties en observaties elkaar op. Jean Giono schrijft over zijn jeugd in een armoedig huis vol schimmel en ratten. Op de begane grond van het huis leidt zijn moeder een strijkatelier en op de derde verdieping herstelt zijn vader schoenen. In het strijkatelier werken ook vrouwen die de jeugdige ik-figuur naar school brengen en die later zijn erotische ontwikkeling stimuleren. De vader is een man die zich aan de linkse kant van het politieke spectrum bevindt en een man op de vlucht onderdak verleent. Hij helpt ook zieke en oude mensen. De buren, die evenals de familie Giono rond een binnenplaats vol schapen wonen, zijn dikwijls kleurrijke figuren met bizarre namen: de muzikanten Wis-en-Waarachtig en Mevrouw-de-Koningin, het muskmeisje, de Mexicaanse, de acrobaat. Giono schrijft ook over het onderwijs dat hij geniet en zijn lange passage op het platteland bij herder Massot om terug gezond en sterk te worden na een ziekte. Op het platteland komt hij zowel met liefde en dood in aanraking.

De natuur van de Provence is opnieuw een onuitputtelijke bron van observaties en mijmeringen. Giono schrijft over bomen, planten, wolken, regen, bergen, dieren en de hemellichamen. Maar ook over het bewerken van de aarde, de karren, handploegen en zeisen. Dat doet hij erg zintuiglijk zodat de geuren, geluiden en kleuren van de pagina’s spatten. Bovendien beschrijft Giono niet enkel de natuur, hij gebruikt haar ook metaforisch. Mensen en objecten worden dikwijls met de natuur vergeleken of  beschreven:

Zuster Dorothée ging in het gras liggen. Ze werd een zwarte wereld met rondingen van bergen en heuvels, en holtes van droge en stille valleien, zonder water, zonder bomen, helemaal verlaten, als verstoten.

Net zoals in zijn andere romans zit ook een onderliggende filosofische laag. Giono zal veeleer het intuitieve boven het rationele verdedigen, het gevoelsmatige boven het denken. Vader Jean zegt:

‘Zolang er allerlei uitvindingen in de mechanica worden gedaan, en niet in de liefde, zullen we geen geluk kennen.’

Daarom wordt altijd het beleefde leven beschreven en krijgt de lezer geen filosofische bespiegelingen voorgeschoteld. In de wereld van Giono is de mens ook altijd onderdeel van de natuur en bestaat er geen kloof tussen beide.

Met elk nieuw boek dat van Jean Giono wordt vertaald krijgt de lezer een gedetailleerder en vollediger beeld van het unieke universum van een fantastische auteur die een geheel eigen taal en sfeer heeft gecreëerd. En zijn oeuvre is groot. Hopelijk volgen er nog meer vertalingen.

Kris Velter

Jean Giono – De blauwe jongen. Uit het Frans vertaald door Kiki Coumans. De Arbeiderspers, Amsterdam. 224 blz. € 24,99.