Recensie: Oğus Atay – Wachten op de angst
Over angst, vervreemding en identiteit
De debuutroman van de Turkse schrijver Oğuz Atay (1934 – 1977), het monumentale Het leven in stukken, werd in 2011 naar het Nederlands vertaald. Het is een complex en meerduidig boek dat in diverse stijlregisters werd geschreven. Bovendien heeft het een politieke laag: het verhaal gaat over de ‘griplozen’ die geen houvast vinden in het heersende maatschappelijke bestel en daarom gebukt gaan onder verwarring en vervreemding. Hiermee wordt verwezen naar de ingrijpende veranderingen die Atatürk invoerde om van Turkije een seculiere maatschappij te maken waarvan de waarden en opvattingen die van de moderne Westerse maatschappij zijn.
Bij aanvang van de thans gepubliceerde verhalenbundel Wachten op de angst lijkt op het eerste gezicht de complexiteit afwezig en is blijkbaar geen politieke laag te vinden. De eerste twee verhalen, ‘De man met de mantel’ en ‘Vergeten’ zijn weliswaar redelijk absurd, maar ze vertellen een eerder eenduidig verhaal. Pas bij het derde verhaal, ‘Wachten op de angst’, daagt het de lezer dat de verwachtingen zullen moeten worden bijgesteld. Het verhaal begint als een detective: een man krijgt een brief in een hem onbekende taal. Als een specialist de tekst ontcijfert, blijkt het een boodschap te zijn van een geheime sekte: de man mag zijn huis niet meer verlaten. Vervolgens begint de man te piekeren, hij wordt afwisselend angstig, boos, besluiteloos en paranoïde. Hij begint tegen zichzelf te spreken, krijgt geheugenproblemen en zwelgt in zelfmedelijden. Tenslotte sluit hij zich op om te wachten op de angst. De tekst wordt complexer door de aaneenrijging van gedachten, de plotse wendingen en de filosofische ideeën die boven komen drijven. Hoewel er elementen zijn die erop wijzen dat de sekte echt blijkt te bestaan, vecht de man ook tegen een externe macht die hij zelf mee helpt creëren. Het geklemd zitten tussen twee culturen en de verplichting om een van beide te moeten kiezen, is kenmerkend voor de eerste periode van Atays werk, waartoe de eerste drie verhalen en Het leven in stukken behoren. De vraag of er verzet moet zijn of eerder meegaandheid, komt ook centraal te staan. Het verhaal ‘Wachten op de angst’ is exemplarisch voor deze periode.
In de volgende verhalen gaat Atay op dezelfde stilistische weg voort. Hij schrijft verhalen die niet eenduidig zijn, een inspanning vergen van de lezer maar wel met energie en vaart zijn geschreven. In ‘Een brief’ schrijft een man een warrige brief aan zijn werkgever, een brief waarin van de hak op de tak wordt gesprongen en zoals de schrijver ervan zelf beseft ‘helemaal niets samenhangends en interessants’ bevat. In ‘Geen ja maar ook geen nee’ krijgt een journalist van de rubriek ‘hartsgeheimen’ een brief van een wanhopig verliefde man. De tekst is geschreven in een kinderlijke taal die wellicht afkomstig is van een weinig ontwikkelde man en wordt gepubliceerd met opmerkingen van de journalist. Atay speelt een spel op een metaniveau en de ironie die daarbij komt kijken is dikwijls hilarisch. ‘Brief aan mijn vader’ is het enige verhaal dat volstrekt autobiografisch zou zijn. Het onderwerp is de kloof die bestaat tussen de zoon en de vader omdat de zoon de begeestering niet begrijpt waarmee zijn vader het project van Atatürk heeft verdedigd en uitgevoerd. Later zal dan wel weer blijken dat de zoon steeds meer op zijn vader zal lijken en zijn vader heel hard mist. Hanneke van der Heijden wijst er in het nawoord op dat de teksten uit de tweede periode van Atays werk meer gaan over de gemeenschap en de vraag wat het eigene is van een cultuur. Vooral in ‘Het Houten Paard’ is dat het geval. Het is een tekst die een duidelijke Turkse setting heeft: Troje.
Na het lezen van het nawoord van vertaalster Hanneke van der Heijden zal de lezer de verhalen een politieke dimensie toedichten. Ook de eerste twee verhalen kunnen nu blijkbaar toch gelezen worden als verhalen over existentiële angst, vervreemding, het zoeken naar houvast in een veranderende wereld of als verzet tegen een externe (staats)macht. Maar de verhalen blijven ook overeind puur op basis van het verhalende en stilistische vermogen van de auteur. Dat Atay een pionier van de moderne Turkse literatuur is, komt tot uiting in zijn taal die soms blijft doorrazen maar ook beheerst kan zijn, zijn humor en zijn behandeling van onderwerpen als eenzaamheid, wanhoop, vervreemding en de zoektocht naar identiteit. Daarom wordt Atay dikwijls vergeleken met Kafka en Camus. Wachten op de angst is een indrukwekkende bundel verhalen waarin de hoofdpersonen telkens botsen op een vijandige wereld. En hoewel de verhalen zijn geschreven door een Turk en betrekking hebben op de specifieke Turkse geschiedenis en politiek, overstijgt elk verhaal het particuliere en wordt universeel. Dat maakt van Oğuz Atay een hele grote schrijver. En zeker niet louter de schrijver van Een leven in stukken, maar ook de schrijver van het wondermooie Wachten op de angst.
Kris Velter
Oğuz Atay – Wachten op de angst. Vertaald uit het Turks door Hanneke van der Heijden. Van Oorschot, Amsterdam. 256 blz. € 27,50.