‘Ik vind het heel leuk om ex-renner te zijn’

De tweede rustdag in de Tour de France komt dit jaar gelegen. Niet alleen voor de renners, die na de Pyreneeën wel even naar adem zullen willen happen, maar ook voor mij: wanneer zou ik anders de tijd nog vinden om een stuk te schrijven over het boek dat de carrière van de Nederlandse wielerlegende Tom Dumoulin onder de aandacht brengt?

Om te beginnen moet ik zeggen dat het lezen van sportboeken in het algemeen, en literatuur over wielrennen in het bijzonder, geen onverdeeld genoegen is. De kwaliteit van het genre is erg wisselvallig en uitschieters zijn zeldzaam. Dé referentie is wat mij betreft nog steeds De renner van Tim Krabbé: vergelijkbaar met een ontketende Pogacar die snoeihard wegrijdt tijdens een beklimming terwijl zijn achtervolgers met hun tong op hun schoenen moeten lossen. Eerder bespraken we hier ook het lezenswaardige Thuis in het peloton van Paul Fournel en het merkwaardige boekje Het peloton en ik van wielrenner-filosoof Guillaume Martin – die laatste is overigens niet slecht bezig in de Tour, waar hij de zestiende plaats bezet houdt in het algemene klassement, al kan hij natuurlijk niet op tegen de echte tenoren.

Maar terug naar Tom Dumoulin. Een beetje wielerliefhebber kent hem vanzelfsprekend als het natuurtalent dat in zijn hoogdagen een van de beste tijdrijders ter wereld was, in 2017 de Giro d’Italia won en in topjaar 2018 zowel in de Tour de France als de Giro d’Italia tweede werd. De verwachtingen waren hooggespannen, zijn doel om alle grote rondes (de Tour, de Giro en de Vuelta) één keer te winnen leek binnen handbereik, maar Dumoulin deemsterde een beetje weg, geraakte uitgekeken op de wielrennerij en hing uiteindelijk al op vrij jonge leeftijd (31 jaar) zijn fiets aan de haak. De voortekenen waren er allang: vanaf het prille begin had hij zich ‘te gast’ gevoeld in het wielerpeloton, nooit stopte hij met zich afvragen wat hij daar eigenlijk deed.

Op gevoel is ontstaan uit interviews, of beter gezegd lange gesprekken tussen Tom Dumoulin en Nando Boers, die samen een aantal markante locaties uit de profcarrière van Dumoulin opzochten (onder meer Andorra, het Italiaanse Oropa en het Noorse Bergen). Het resultaat is een vlot lezend boek met aardig wat petite histoire over de koers en hier en daar nog wat onverwachte weetjes. Maar het mysterie blijft: waarom doet een twijfelaar als Tom Dumoulin, die uitgebreid lijkt stil te staan bij de zin van het leven, zichzelf een profwielercarrière aan? ‘Ik wilde me bewijzen. Ik wilde gezien worden,’ staat er dan. Maar waarom? En wat maakt, afgezien van talent, genetische aanleg en doorzettingsvermogen, dat de een dat wel kan en wil, en de ander niet?

In het profpeloton hebben wel meer gasten rondgereden die grote hoogtes afwisselden met diepe laagten. Denk maar aan Marco Pantani, die heel kort kon schitteren, maar na een schorsing moederziel alleen stierf in een hotelkamer in Rimini, of aan Frank Vandenbroucke, die een gelijkaardig einde kende in Senegal. Bij Dumoulin is het allemaal wat minder extreem, het is godzijdank goed met hem afgelopen en hij is nog steeds gezond en wel, maar hij ging regelmatig gebukt onder twijfel, reed de tour van 2022 ‘met zijn ziel onder zijn arm’ en was aan het einde van zijn carrière het wielrennen en de bijhorende blessures helemaal zat.

Overigens is dat laatste best begrijpelijk. Amateurwielrennen is leuk, maar een normaal mens kan het profbestaan niet fijn vinden. Je moet je eentonige eten afwegen, altijd vroeg gaan slapen, loodzware trainingen afwerken (weer of geen weer), eenzame hoogtestages doorstaan in desolate bergdorpen, nog zwaardere koersen rijden, of je leven riskeren tijdens steile afdalingen en bloedlinke massasprints. En waarom? Het is zeker niet de best betaalde sport, en eeuwige roem is hooguit voor een paar kopmannen weggelegd. De overgrote meerderheid van het peloton bestaat uit anonieme asfaltslaven die ver weg van de camera’s moeten zwoegen voor een ander:

Wielrennen is een sport voor monniken geworden, voor die paar atleten die in afzondering kunnen bestaan, die minutieus de gedetailleerde trainingsprogramma’s kunnen volgen, die elke dag met de kippen op stok gaan, zich per jaar misschien twee uitspattingen veroorloven (een pizza! een glas wijn!), die dagelijks door trainers en coaches gemonitord worden, die dag in, dag uit hun eten op de gram nauwkeurig willen afwegen om maar geen ons vet te veel te wegen.

Het is jammer dat er een aantal vermijdbare redactionele slordigheden in dit boek staan (wat in het Engels ‘pedal strokes’ wordt genoemd, zijn in het Nederlands geen ‘pedaalstroken’ maar pedaalslagen, het Franse woord voor een groentje in het peloton is ‘un bleu’, zonder e op het einde, een tijdrit heet in het Engels geen ‘time trail’ maar een time trial enzovoort). Dat neemt niet weg dat het veruit te verkiezen valt boven de wansmakelijke, sensatiezieke valpartijporno die de nieuwe Netflixreeks over de Tour is geworden. Maar het grootste genoegen blijft toch nog om de Tour zelf te kijken, in gedachten mijmerend over hoe Dumoulin het ervan af zou hebben gebracht in een tijdrit tegen Remco Evenepoel, of hoe hij de Tourmalet zou hebben beklommen.

Daan Pieters

Tom Dumoulin & Nando Boers – Op gevoel. Een wielerleven. Thomas Rap, Amsterdam. 256 blz. € 23,99.