Fictie, fantoom en droom

Wachtend op eerste instructies is de onpersoonlijkste en meest mythische, geladen bundel van Willem Thies tot nu toe.’ Deze intrigerende zin staat op de binnenflap van zijn nieuwe bundel. Opvallend is dat hij zijn vorige, Mijn zoon hij zegt, juist de persoonlijkste noemde. Speelt hij een spel? Waarschijnlijk niet. De bundel kun je lezen als een goed vormgegeven onderzoek naar het wezen van de mens en de staat waarin hij verkeert, uitmondend in het persoonlijke (liefdes)leven van de dichter – zo onpersoonlijk is de bundel dus ook weer niet. Die vorm is gerelateerd aan een van de drie motto’s van de bundel: ‘To think clearly // What I need is a pig and an angel’ (Charles Simic). Uitersten zijn belangrijk in de bundel: leven en dood, maar ook engel en mens, of ‘het abattoir en het altaar, verschijningsvormen / van een wereldbeeld waarin alles gerangschikt is’. (Zo’n rangschikking kan een gevaar zijn, maar ook een zegen – dat is eveneens een tegenstelling in de bundel). Ook in het innerlijk van de mens zie je uitersten. Ze horen onverbrekelijk bij elkaar.

De bundel wordt ook mythisch en geladen genoemd. Vrolijk zijn die mythen niet en dat mag je ze niet kwalijk nemen. De derde strofe van ‘De hitte, de mythe’:

Je kunt de mythe niet verwijten
te liegen. (Fictie, fantoom, droom.)
Je kunt de mythe niet verwijten
iets lelijks te weerspiegelen.

Een terechte vaststelling van de dichter. In de bundel rijden treinen naar het front, een hert dwaalt verweesd rond in een woonwijk die eerst een boomgaard was, steden zijn onleefbaar geworden. Maar soms is er hoop. Een stad waarin bomen zijn geruimd om huizen te bouwen heeft een enclave met een waterreservoir: ‘In de enclave klinkt de typemachine van de regen. / Het broeit van larven, poppen, werkers, gravers, dragers.’ Opvallend is, dat het woord ‘typemachine’ suggereert dat je met poëzie leven wekt – het is een motief in de bundel.

Het eerste gedicht is programmatisch. Ik citeer het daarom in zijn geheel.

* PROTOCOL

Engelen hebben geen taal, niet werkelijk, ze spreken
volgens een communicatieprotocol.
De mens – een dier dat wil
en speelt
en eet en drinkt en weerstand voelt
en weigert en neigt –

Engelen hebben geen taal. Satellieten tollen
rond de wereld tot
een vleugel afbreekt of vlam vat.

– de mens wordt bewogen door het verlangen hitte
en ijzige kou te vermijden, een weldadige plek
te vinden en daar te blijven.

Engelen beschikken niet over echte, levende taal. Is het een bijbels communicatieprotocol dat niet meer werkt? Is het geloof ingehaald door de wetenschap en het besef dat de mens niet meer is dan een dier onder de dieren? Misschien vervult een fictieve engel desondanks het verlangen naar een ideale werkelijkheid.

Tegenover die dode engelentaal staat de levende van de mens. In het prachtige gedicht ‘Was zijn hoofd’ (te lang om te citeren) lezen we wat menselijke taal vermag. Met het programmatische gedicht in ons achterhoofd is de eerste regel veelzeggend: ‘Een lucifer sterft sissend in een plas regenwater’. Vervolgens beschrijft de dichter hoe je moet omgaan met een pasgeboren baby. Hoe je het op je arm draagt en tot hem moet spreken als je zijn hoofd wast en onderdompelt in het badwater: ‘Het geeft niet dat hij ongeletterd is als een hond het zal hem / rustiger maken afleiden vertrouwd maken met je stemgeluid’. De laatste drie regels zijn onvergetelijk:

Dat ‘is’ overgaat in het geïsoleerde ‘was’ is een vondst. De dood lijkt ingetreden, de tegenwoordige tijd is overgegaan in de verleden tijd. Maar ‘was’ is ook de gebiedende wijs van ‘wassen’, tegenwoordige tijd en het eerste woord van de volgende zin: er is weer leven! Als je woorden op de juiste manier rangschikt, kun je de tijd terugdraaien!

Terug naar het programmatische gedicht. Het instinctieve handelen van de mens komt voort uit het verlangen hitte en ijzige kou te vermijden, iets wat regelmatig wordt gedemonstreerd. Verder dan dat lijkt het niet te gaan. Juist in de persoonlijke laatste afdeling (‘Ik wil haar twee gezichten’) komt de dichter daarop terug: ‘Het bestaan stelt weinig voor, de lucht / is helder als kristallen van de puurste lust. / Er is geen doel, alleen iets wat ons drijft.’ Vervolgens beschrijft hij de moeizame relatie met de vrouw van wie hij houdt. De dichter omarmt haar uitersten: ze is liefdevol, maar toont soms ook een ‘verbetenheid waarmee zij herroept verbreekt terugkomt / op beloftes. De kopie van haar sleutel inslikt. // Ik geef de voorkeur aan haar boven ieder ander.’ In het laatste gedicht van de bundel blijkt nogmaals hoeveel hij van haar houdt:

Op je hals viel informeel het licht
als op een heiligenbeeld in een vergeten kerk.
De zon klopte het stenen beeld van de pleinen uit.

De kerk is weliswaar vergeten, religie is van geen betekenis meer, maar de metafoor werkt – zie wat fictie kan doen! Door de herinnering aan het programmatische gedicht doet het heiligenbeeld ook nog eens denken aan een engel – dat die geen echte taal spreekt, is op dit gelukkige moment van geen belang.

Het persoonlijke in het onpersoonlijke, het bijzondere in het algemene en omgekeerd: Wachtend op eerste instructies is het herlezen waard. De bundel is ook nog eens mooi vormgegeven, iets wat je kunt verwachten als je bij Vleugels publiceert – een uitgever mag ook weleens een compliment krijgen.

Hans Puper

Willem Thies – Wachtend op eerste instructies. Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk. 88 blz. € 26,48.