We liggen in de tent, onzichtbaar gemaakt door een flinterdun doek, maar toch vlakbij. Het gedempte gesprek van onze buren is kraakhelder hoorbaar, en volstrekt onverstaanbaar. Ik spits mijn oren. Als er geen woorden als halmen zijn, dan zoek ik klanken. De drie gespreksgenoten roeren hun geluiden eerst door de achterste holten van hun mond, zo klinkt het. Ik zou voor deze taal, denk ik, mijn onderkaak alle kanten op laten gaan. Maar dat komt omdat ik het niet begrijp.