Column: Close reading van het Nederlandstalige lied – Engelbewaarder
Het Nederlandstalige lied kent vele gedaanten: smartlappen, cabaret, carnavalskrakers. De teksten kunnen we vaak uit ons hoofd meezingen onder de douche en lijken op het eerste gezicht vrij eenvoudig, maar als je er wat dieper over gaat nadenken, blijkt niets minder waar. Waar gaan die nu liedjes écht over? In deze reeks proberen we daar een antwoord op te vinden met hulp van ‘close reading’, een techniek uit de literatuurkritiek waarbij er heel nauwkeurig wordt ingezoomd op de (literaire) tekst zelf, om de betekenis laag na laag bloot proberen te leggen. Dat levert vaak verrassende resultaten op.
De afgelopen anderhalf jaar is menig discotheek, huisfeestje, kroegavond of piratenfestijn opgeleukt met de megahit Engelbewaarder van de guitige volkszanger Marco Schuitmaker. Met name het pakkende refrein is een oorwurm die je tot wanhoop kan drijven als deze zich eenmaal in je hoofd nestelt, of erger nog, in dat van je naasten. Om over die EK-reclame nog maar te zwijgen! Wie de volledige tekst van dit nummer echt onder de loep neemt, komt tot de conclusie dat deze nog niet zo eenvoudig is, voor meerdere interpretaties vatbaar, en een nogal ongebruikelijk onderwerp behandelt als je het vergelijkt met de doorsnee meezinger.
Het lied begint met een dubbele anafoor: er zijn vele strepen en bomen, al dan niet in het hoofd van de dromerige ik-verteller, die zichzelf middels een ellips nog even schuilhoudt.
Duizenden strepen / duizenden bomen / Ben in gedachten / ben aan het dromen
De vijfde tekstregel verschaft ons zowel duidelijkheid als verwarring: ‘Je zit in mijn auto.’ De strepen op het wegdek en de bomen langs de kant vallen ineens op hun plaats, evenals het gevaarlijke dagdromen achter het stuur, waarover later meer. Maar wie is de ‘je’ die in ‘mijn’ auto zit? De liedtekst wordt er vervolgens niet bepaald duidelijker op: ‘En voel me bevrijd / Daarin zit mijn leven / Ik heb alle tijd.’ Een bevrijd gevoel dankzij het autorijden is nog wel verklaarbaar, maar is de ‘je’ daar onderdeel van? En waarin zit het leven: in de auto? Alle tijd hebben past bij het gevoel van vrijheid, maar de onbekende ‘je’ voelt voor mij beklemmend.
In de tweede strofe wordt het gevoel van een zorgeloze autorit verder uitgewerkt: ‘Je zit zonder zorgen / Nergens aan denken / Even maar stoppen / Om bij te tanken.’ Opvallend is dat de ‘je’ nu samen lijkt te vallen met de ‘ik’, of zijn er twee mensen met hetzelfde gevoel samen onderweg? Het ‘bijtanken’ is mooi gevonden, met een dubbele betekenis van opladen of tot rust komen en natuurlijk ervoor zorgen dat je wagen verder kan rijden. De autoretoriek wordt voortgezet in de volgende regels: ‘Flitsende lampen / Een motor die draait.’ Het lijkt dus donker te zijn, wat een eerste teken op de weg van mogelijk onheil is. En ja hoor, couplet twee besluit dan ook met de gedoemde regels: ‘Toch waarschuwt een haan / In je hoofd die kraait.’ Hier kan een heel breed arsenaal aan interpretaties op losgelaten worden, van de verloochening van Petrus tot bruut gewekt worden uit een nachtelijke droom.
Nu komt dan het iconische refrein, het moment waarop de handjes op elkaar gaan en allen uit volle borst mee beginnen te brullen. Des te frappanter dat in die eerste regels het woord ‘Engelbewaarder’ zit, dat niet alleen vijf lettergrepen heeft, maar ook nog eens een versvoet die enigszins hapert. Qua verhaal blijkt er dus een engelbewaarder te zijn, volgens Van Dale een ‘persoonlijke beschermengel’, met name binnen het rooms-katholieke geloof (dus toch die toespeling op Petrus?). Waarom die er ‘nu’ is, blijft vooralsnog onduidelijk. De ‘ik’ vertelt dat je deze beschermengel niet kunt zien, ook niet ‘als ze zachtjes tegen je praat’. Er zijn theologen die engelen als onderdeel van de ‘onzichtbare werkelijkheid’ beschouwen, maar natuurlijk kennen we ook genoeg voorbeelden van engelen die zich wel aan uitverkorenen vertonen. De ‘ik’ heeft eveneens geleerd dat de engelbewaarder ‘op je let’, wat aansluit bij het concept van een beschermengel. In de laatste regels volgt weer een opmerkelijke twist:
Ik kan het weten / Ik ben er zelf eens door gered
Hoe dat precies zit, lezen we gelukkig in het tweede couplet. De ik-figuur is in de auto op weg naar huis. Hij dreigt in slaap te vallen, maar rijdt toch door. Er dreigt een fataal ongeluk, mooi verwoord door ‘Een engelbewaarder / Die bijna verloor’. Het vierde couplet opent plots met bloemen, en ‘Alles is wit’ (dus ook de bloemen?). Witte bloemen doen ons natuurlijk denken aan een bruiloft, onschuld, et cetera, maar die connotatie lijkt me hier niet op z’n plaats. Het wit zal echter staan voor een engel, die doorgaans in het wit gekleed gaat. Het is echter niet de beschermengel die zich hier eindelijk aan ons openbaart, maar ‘je moeder’, die als klap op de vuurpijl ook nog eens een traan laat. Hierdoor moet ik denken aan de huilende Maria’s en de wonderen die daarmee gepaard gaan. De ik speculeert zelf echter op een meer aardse manier naar de betekenis van de traan: ‘Alsof ze wil zeggen / Voorzichtig voortaan.’
Daarmee eindigt de tekst vrij plotseling, en is nog niet helemaal duidelijk hoe het nu zit met die mysterieuze engelbewaarder. Voor een plausibele verklaring moeten we de tekstgerichte exclusiviteit van close reading geweld aandoen en tevens Roland Barthes’ visie dat de auteur dood is negeren, maar dat is voor nu niet anders. Het lied ‘Engelbewaarder’ is namelijk niet door Schuitmaker zelf geschreven, maar door een van de aardsvaders van de Nederlandse smartlap, namelijk Pierre Kartner, beter bekend als Vader Abraham. Hij schrijf deze tekst al in 1976, en wel voor de destijds populaire zangeres Mieke uit België. Het nummer was uit het leven gegrepen, want deze Mieke was daadwerkelijk tijdens een autorit in slaap gevallen en tegen een boom geknald, met een korte ziekenhuisopname tot gevolg. Kartner zou, volgens de overlevering, toen hij van het ongeval hoorde de songtekst in enkele minuten op papier hebben gezet, opgelucht dat de zangeres, al dan niet dankzij een engelbewaarder, aan haar vroegtijdige dood was ontsnapt.
Met deze geschiedenis in het achterhoofd is het best opmerkelijk dat Schuitmaker bijna een halve eeuw later zo’n feestelijke hit heeft gescoord. Wie immers naar de opname van Mieke luistert, krijgt een gevoelig, ingetogen lied te horen over de dood. Mieke herhaalt aan het eind trouwens de eerste strofe, die dan moeiteloos op zijn plek valt qua betekenis. Ook is de engelbewaarder bij Mieke overigens een ‘hem’, terwijl Schuitmaker zong over een ‘ze’. Het feit dat engelen volgens veel bronnen geslachtsloos zijn, maakt de zaak er niet duidelijker op.
Zo zien we maar weer dat een tekst over een tragisch ongeval een prima basis kan zijn voor een vrolijk en massaal meegezongen feestnummer, wat ook wel weer de charme is van het Nederlandse lied. Schuitmaker speelde deze zomer trouwens slim in op het EK voetbal door, samen met Frank Lammers en enkele flink oud geworden vedettes van toen, te zingen over de Oranjebewaarder (‘Het wordt prachtig / Net als in Negentienachtentachtig’ – een nog beroerdere versvoet dan ‘Engelbewaarder’). Grappig genoeg past de enthousiaste tekst over het Nederlands Elftal en de overtuiging dat we kampioen zullen worden veel beter bij de vrolijke hoempapa-melodie dan de tekst over een engelbewaarder. Waar Mieke echter in 1976 met de schrik vrij kwam, ging Oranje in 2024 roemloos ten onder, maar Schuitmaker vulde daar geen plein minder om.
Willem Goedhart