Column Jan Lampo – Het sop en de kool
Het sop en de kool
Natuurlijk wil Herman Brusselmans niet alle Joden vermoorden. Dat maakt hij ook wel duidelijk in zijn Humo-column. Maar soms is het wijzer om het ene zinnetje dat zeker uit zijn context wordt gelicht, niet te schrijven of je emotie anders te verwoorden. Alleen, Brusselmans is geen idioot – hij beseft dat ook. Daarom verdenk ik hem ervan dat hij goed wist wat hij schreef, wetend dat er een leuke rel zou door ontstaan. Of de hoofdredactie van Humo spijt heeft van wat er – met haar medeweten, mag ik toch veronderstellen? – in het blad te lezen stond, betwijfel ik trouwens ook. Progressief Vlaanderen is verslaafd aan relletjes.
Ik geef toe: ernst is mijn fabrieksinstelling. Ik kan dat niet helpen. Ironie is mij niet vreemd, daar niet van, maar de geïnstitutionaliseerde ironie à la Brusselmans en Humo komen mij al vijfendertig jaar de strot uit. Ik herinner mij te goed Het ironische van de ironie, het essay waarin Mulisch zich ergerde aan Gerard Reve en een attitude die intussen al meer dan een halve eeuw hoge ogen gooit.
De verplichte vrolijkheid, de al bij al niet zo zeldzame complottheorieën, de occasionele hypocrisie en het opgelegde absurdisme hebben ervoor gezorgd dat ik decennialang nauwelijks Vlaamse literatuur heb gelezen. De zeldzame Vlaamse boeken die ik de voorbije jaren ter hand nam, hebben mij er niet van overtuigd dat ik helemaal ongelijk had.
Noem mij een romanticus, een idealist, een conservatief. De (on)gein van studentikoze stouteriken kan nuttig zijn (geweest) voor wie opgroeide in de benepen provinciestadjes of de troosteloze boerenbuiten van het katholieke Vlaanderen van een paar decennia geleden. Ik heb daar begrip voor. Maar ik ben een jongen van de stad, mijn ouders konden ook al lezen en schrijven, we gingen niet naar de kerk en we stemden zeker niet op de christendemocraten.
Soms koester ik de zondige gedachte dat progressief Vlaanderen even karikaturaal, simplistisch, goedgelovig en grof is als zijn rechtse evenknie. En dat idealisme het ook hier vaak moet afleggen tegen onverdunde handelsgeest. Dat doet zeer, want ook mijn hart zit aan de goeie kant en ik ben zeker geen fan van Bibi Netanyahu.
Subtiliteit is aan Brusselmans niet besteed. Dat is zijn handelsmerk. Soms laat dat hem toe om geestig te zijn. Wat mij voor hem inneemt, is dat hij – in tegenstelling tot Kristien Hemmerechts en zijn vroegere compagnon de route Tom Lanoye – niet wordt opgevoerd in bloedernstige actualiteitenprogramma’s van de openbare omroep om daar als publieke intellectueel (of het Vlaamse equivalent daarvan) te oreren over dingen waar ze niks belangrijks over te zeggen hebben en tegelijk hun nieuwe boek te promoten.
Ooit schreef Brusselmans onaardige dingen over de blonde presentatrices van de commerciële omroep VTM. Dat kostte hem toen ook al een proces. Nu dreigt het hele scenario zich te herhalen – met een inzet die veel meer beladen is dan het ego van een stel sinds lang vergeten bimbo’s. Ik begrijp dat men bij Joodse organisaties nogal ontsteld is over dat ene moorddadige zinnetje van de literaire Guust Flater. Maar is het sop de kool waard?
Jan Lampo
Een weinig overtuigende poging tot relativering van Lampo. De aandachtverslaafde Brusselmans een impliciet compliment geven omdat hij zijn overbodige lulligheid o.a. reserveert voor de afsluiting van een voetbalprogramma en zich niet over maatschappelijke thema’s uitspreekt, is voor rekening van Lampo maar dat, met de vergelijking met een stripfiguur, gebruiken als relativering van dergelijk smakeloze stompzinnigheid is mij te gemakkelijk.
Door daarnaast een sneer uit te delen aan Lanoye en Hemmerechts, die zich wel over maatschappelijke thema’s uit spreken, wekt Lampo ook nog eens de indruk als een volleerde Koekoek, zijn eigen eitje in het publiciteitsnestje van Brusselmans te leggen.
Het kan inderdaad dat Brusselmans het wel weer eens tijd vond voor een relletje, maar alleen als je in een bubbel leeft, kun je denken dat zo’n opmerking over joden niet beledigend en antisemitisch is. Natuurlijk meende Brusselmans het niet, maar ook als hij er dan relativerend aan toevoegt dat niet iedere jood een moordenaar is, blijft er een probleem: hij benoemt de uitzondering. Hij suggereert de regel.