Column: Jan Lampo – Pijproken
Pijproken
Er was een tijd dat een tabakspijp zoiets als een secundair geslachtskenmerk was van de mannelijke historicus en van alle heren die zich inlieten met de letterkunde. Het Letterenhuis, waar ik tot anderhalf jaar geleden werkte, bewaart niet voor niets tientallen pijpen. Het meerschuimen exemplaar van Maurice Gilliams is beslist de mooiste. Gilliams was natuurlijk ook de grootste ijdeltuit uit onze literaire geschiedenis. Voor een schrijver die zichzelf vakanties in een heus familiekasteel toedichtte, was een houten pijp te min.
Toen ik bijna een halve eeuw geleden mijn eerste (goedkope) pijp en een pakje zoetgeurende Clan kocht, had dat niets met Gilliams te maken. Van hem kende ik alleen een passage uit Winter te Antwerpen, waarvan wij van onze lerares Nederlands een paragraaf uit het hoofd moesten leren. Ik wou eigenlijk alleen op mijn pa en mijn opa lijken – een soort pueriele drang tot identificatie met mannelijke autoriteitsfiguren die te aardig waren om tegen te revolteren.
In het begin maakte die pijp mij misselijk. Gelukkig is pijproken zoiets als olijven eten of cognac drinken: na verloop van tijd vind je het fijn. Ook al ruilde ik de Clan voor andere tabakssoorten- en merken om uiteindelijk te stranden bij die ondergewaardeerde nationale trots, Semois.
Soms vraag ik me af of mijn beroepskeuze eigenlijk niet het gevolg is van mijn rookgedrag.
Toen ik geschiedenis studeerde, was ik al ervaren genoeg om met enige minachting de pogingen gade te slaan van een hoogleraar die zich op rijpere leeftijd het pijproken probeerde eigen te maken. Hij had een grote, kromme grootvaderspijp aangeschaft. Tijdens het examen historische kritiek zat hij zo sukkelachtig aan het ding te lurken dat mijn concentratie er ernstig onder leed. Ja, roken mocht toen nog zowat overal. In een rokerscoupé op de trein zorgde mijn pijp ervoor dat ik, behalve misschien in de spits, vier zitjes voor mezelf had.
Geen wonder dat ik verslaafd werd aan de boeken van Georges Simenon, die andere Belgische glorie. Pijproken was toen al hopeloos uit de mode; vandaag is het iets zoals heksenwaan of de overtuiging dat je door naar het westen te zeilen in Indië komt. Maar dat is toch vooral in België zo – het Internet heeft mij laten kennismaken met tientallen, soms indrukwekkende winkels en webshops (The Danish Pipe Shop in Kopenhagen, bijvoorbeeld, of La Pipe du Nord in Parijs) en artisanale pijpenmakers. Er is hoop en er is keuzestress.
Mijn vader liet zijn pijp pas los toen dokter Alzheimer hem al helemaal in zijn greep had. Ik hoop dat ik mijn pijp mag vasthouden tot ik dood ben.
Jan Lampo
Steeds een goed gevulde pijpenkop zal het geheim zijn van je schrijven…