‘Alleen mijn werk telt’

‘Ik heb te vroeg succes gehad,’ zei Brigitte Reimann midden jaren 1960, toen het schrijven niet wilde vlotten. Ze had inderdaad al vroeg succes: ze was twintig toen ze werd geaccepteerd als lid van de werkgroep van jonge schrijvers van de DSV, de Deutsche (= DDR) Schriftsteller Verein en tweeëntwintig toen haar verhaal Der Tod der schönen Helena in de DDR werd gepubliceerd. Meer publicaties volgden – verhalen, radiohoorspelen en een verslag van een reis door Siberië – en haar werk werd met literaire prijzen bekroond. Te vroeg succes? Voor Reimann kwam succes niks te vroeg. We moeten blij zijn dat zij zich dankzij dat vroege succes vanaf haar twintigste bijna geheel op schrijven kon toeleggen. Want al vanaf haar vijfendertigste werd haar leven steeds meer bepaald door de kanker, die haar op haar negenendertigste fataal werd. Wat een lang schrijversleven had moeten worden, met inlossing van veel grote literaire beloften, duurde minder dan twee decennia, waarvan de laatste jaren ook nog eens getekend werden door lichamelijke en mentale kwellingen.

Al vanaf haar jeugd onderhield Reimann een innige vriendschap met Irmgard Weinhofen. Deze Irmgard trouwde in 1959 met een Nederlander en verhuisde met hem in 1963 van Oost-Berlijn naar Amsterdam. Met elkaar corresponderen deden Brigitte en Irmgard (‘Irmi’) al sinds 1956, maar ze ontmoetten elkaar ook regelmatig. Na Weinhofens verhuizing naar Amsterdam werd dat laatste moeilijker en waren ze voor contact voornamelijk aangewezen op brieven. Hun briefwisseling, Groeten aan Amsterdam, is nu in vertaling uitgegeven door De Arbeiderspers, in de fraaie Privé-domeinreeks. De bezorgers streefden naar complete weergave van de brieven van Reimann aan Weinhofen, maar hebben niet-relevant geachte passages uit Weinhofens brieven weggelaten.

Uit haar brieven, waarin Reimann naar het zich laat aanzien niets uit haar persoonlijke leven verzweeg, komt ze naar voren als een vrouw die weliswaar hunkerde naar menselijke liefde, maar daar haar schrijverschap nooit voor zou opofferen. Van de vele verhoudingen die ze had, leidden vier tot een huwelijk, maar als het even kon woonde ze op zichzelf, om te kunnen schrijven zonder gestoord te worden. Schrijven was voor haar een worsteling en als de voortgang stokte en niet door alcohol en sigaretten weer op gang kon worden gebracht, kon ze zeer prikkelbaar zijn en kon ze aanwezigheid van een ander niet velen, ook niet als die ander haar geliefde was. Ze woonde met haar tweede man lang in Hoyerswerda, dat in de jaren 1950 en 1960 van een plattelandsstadje uitgroeide tot een reusachtig industriegebied, van brandstof voorzien door de aldaar vlak onder de oppervlakte liggen bruinkoollagen. In 1968, ze was inmiddels voor de derde keer getrouwd, verhuisde ze naar het veel aangenamere Neubrandenburg, naar een huis met een bloementuin.

Wat tijdens haar jaren in Hoyerswerda nog regelmatig in haar brieven opduikt, verdwijnt in Neubrandenburg, namelijk het voldoen aan de eis om intensief contact te onderhouden met de arbeidersklasse. Enerzijds om die te verheffen, anderzijds om zich erdoor te laten inspireren en haar scheppende vermogens te scherpen aan de collectieve wil tot realisering van een sterke, socialistische staat. In Hoyerswerda werd ze met dat doel toegevoegd aan een arbeidersbrigade. Die moest haar inspireren tot schrijven over hoe aan de basis arbeiderscollectieven de socialistische toekomst naderbij brachten, en daar bovendien zo over te schrijven dat haar woorden arbeidsvitaminen werden voor die arbeiderscollectieven. Ze werd verder geacht literaire activiteiten voor haar brigade te organiseren, zoals lezingavondjes met discussie met uitgenodigde schrijvers en collectief boeken lezen en bespreken. Reimann spreekt zich niet kritisch uit over dat aspect van haar bestaan. Hoyerswerda was een prestigeobject van de DDR en aanvankelijk waren zij en haar man blij daarbij betrokken te worden. Wat trouwens betekende dat ze een nieuwe woning toegewezen kregen en later zelfs een auto.

Reimann en Weinhofen waren zich er zeer wel van bewust dat hun brieven door de staatsveiligheidsdienst werden geopend en gelezen. Sommige kwesties roerden ze daarom niet aan, zeker niet als anderen daardoor in problemen gebracht konden worden, en van expliciete kritiek op de DDR-leiding onthielden ze zich. Vaak doemen zinnetjes op waarin ze zeggen dat het beter is een niet nader aangeduide kwestie later, tijdens een persoonlijke ontmoeting, mondeling te bespreken.

Geen van beiden stond principieel afwijzend tegenover de DDR-staat en het DDR-socialisme, beiden beschouwden zichzelf als loyale DDR-burgers. Maar Reimann laat, soms besmuikt, soms openlijker, regelmatig merken de voortdurende pogingen tot bijsturen van haar teksten zat te zijn. Wat ze inlevert bij haar uitgever, wordt geredigeerd en becommentarieert en dat is normaal. Die commentaren worden ook adviezen, al dan niet beargumenteerd, en als die adviezen gericht zijn op verbetering van de literaire kwaliteit, dan is dat zonder meer aanvaardbaar. Maar veel adviezen zijn politiek-ideologisch van aard en dwingend bovendien, in die zin dat publicatie afhangt van het opvolgen ervan. Reimann zegt het niet – en Weinhofen die ziet wat in Nederland kan en mag, ook niet – maar tussen de regels lees je Reimanns frustratie over het niet mogen opnemen van passages die erotisch opgevat kunnen worden. Wat ook niet mag en zelfs een doodzonde is, is ‘Resignation’ (berusting, gelatenheid): dat wordt beschouwd als wezensvreemd aan en bedreigend voor socialistische bevlogenheid. En verdient het dus niet om gedrukt te worden.

Reimann, die in Hoyerswerda intensief contact heeft met ‘haar’ arbeidsbrigade en daar ook over schrijft, moet zinnen en passages omwerken waaruit ze grofheden van de arbeiders niet heeft geschrapt. Ze krijgt ook te horen dat ze in een verhaal over DDR-architectuur, DDR-architecten en DDR-stedebouwkundigen het woord ‘city’ moet vervangen door een Duits equivalent. Haar tegenwerping dat die architecten uitsluitend dat woord gebruiken om een te ontwerpen stadsdeel met een centrumfunctie aan te duiden, wordt genegeerd. Kort tevoren heeft de Staatsraad immers bezorgdheid uitgesproken over het vele Engels dat het DDR-Duits binnensluipt.

Reimann voert regelmatig de taaie discussies in (onder meer) de schrijversvakbond op over het werk van Christa Wolf, dat soms helemaal niet en soms mondjesmaat mag worden gedrukt. Zijn die passages in haar brieven indirecte verwijzingen naar hoe zijzelf en haar teksten werden behandeld? Uit de regels, meest ongeschreven, over wat en hoe je hoort te schrijven en over wat niet mag, spreekt kleinburgerlijke, agressieve bekrompenheid. Dat kenmerkte het kunst- en cultuurbeleid van de staten van het reële existerende socialisme in het algemeen, maar toch wel het meest de DDR. Dat uitspreken in de brieven doet Reimann natuurlijk niet. Wat niet wil zeggen dat ze zich in het algemeen van kritiek op het DDR-regime onthield. Als bestuurslid van de eerdergenoemde DSV sprak ze zich vaak duidelijk uit, terwijl haar helaas zo korte leven beschouwd kan worden als toonbeeld van bevrijding van de kleinburgerlijk-patriarchale keurslijf.

Eind jaren 1960 werd duidelijk dat een eerder ondergane, enkelvoudige mastectomie niet het laatste, maar het eerste hoofdstuk van haar ziektegeschiedenis vormde. Toen de kanker eenmaal allesbepalend werd, schreven goede vrienden van Reimann brieven aan Weinhofen, om duidelijk te maken wat Reimann niet vertelde en misschien zelfs niet wist, omdat het lang voor haar verzwegen werd: dat het alleen nog maar erger kon worden. Tot het allerlaatst bleef Reimann schrijver: pas toen ze het potlood niet meer kon vasthouden en de morfine haar bewustzijn overnam, stopte ze ermee.

Van Reimann verscheen in 2023 Mijn broer en ik, de vertaling van het verhaal Die Geschwister. Een vertaling, niet van in 1965 in de DDR verschenen tekst, maar van een ongekuiste versie, waarvan het manuscript in 2022, lang na de opheffing van de DDR dus, in Reimanns voormalige woning in Hoyerswerda teruggevonden. André Keikes besprak Mijn broer en ik op 7 februari 2024 voor Tzum.
In 1999 is een keus uit Reimanns dagboeken in vertaling uitgegeven onder de titel Ik heb nergens spijt van. Dagboeken van een gekooide rebel. Dat boek is alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.

Hans van der Heijde

Brigitte Reimann – Groeten aan Amsterdam, Correspondentie met Irmgard Weinhofen, 1956 – 1973. Bezorgd door Angela Drescher en Dorit Weiske. Vertaling Elly Schippers. De Arbeiderspers, Privé-domein nr. 330. Amsterdam. 336 blz. € 28,99.