‘Ze ging als een veertje, ze ging als een vogel’

Filosofie en poëzie zijn nauw aan elkaar verwant, omdat de beoefenaars van beide kunsten geneigd zijn grondvragen te stellen. Waar de filosoof steeds opnieuw de vraag stelt naar de oorsprong van ons bestaan, zoekt de dichter steeds opnieuw de taal om delen van dat bestaan in te vangen. Beiden vertragen, staan stil bij de vragen waaraan we in de waan van de dag vaak voorbijrazen. Rouw van Donald Niedekker heeft eenzelfde effect, terwijl het in feite geen van beide is, maar een dagboek, zij het een bijzondere vorm daarvan. Vanaf de eerste dag na het overlijden van zijn moeder tot aan haar eerste verjaardag die ze niet meer zal meemaken, schrijft Niedekker als rituele vorm van rouw iedere dag een klein verslag:

Ik besloot de volgende dag, zaterdag 5 september 2020, spontaan en zonder vooropgezet plan mijn moeder te gedenken met kleine, voor haar betekenisvolle handelingen. Een T-shirt uit Denemarken dragen, dat ze me ooit had gegeven, luisteren naar een muziekprogramma waar ze van hield, een verhaal uit haar favoriete bundel van Tsjechov lezen of, zoals op de ochtend na haar overlijden, in zee zwemmen ter hoogte van waar wij in Egmond onze zomeridylles hadden beleefd.

Het begin van het dagboek is van een serene schoonheid, door de ernst, zo vlak na het verlies, het kwetsbare verlangen om de moeder op een waardige manier te gedenken. Ontroerend is zijn besef dat het woord ‘nabestaande’ zo exact uitdrukt wat het inhoudt: ‘Van bestaande word je nabestaande. Een nabestaande, die de afwezige laat voortbestaan.’ Dat is wat hij die eerste dagen heel bewust doet: het zoeken naar kleine dingen waar zijn moeder zo van kon genieten. De werking die daarvan uitgaat, is niet alleen heilzaam voor hemzelf, maar raakt ook de lezer. Je gaat je vanzelf afvragen welke elementen in je eigen leven en in die van je dierbaren belangrijk zijn (geweest).

Het lezend volgen van het rouwproces is een vorm van vertragen, stilstaan bij de essentie van het leven en de liefde, het stellen van de grondvragen. Het zou zelfs gelezen kunnen worden als een voorbeeld van hoe je kunt rouwen. Niedekker beschrijft het als een bijzondere combinatie van terugkijken en verder leven, het verleden meenemen naar het nu. Liefdevol beschrijft hij de laatste uren van zijn moeder, tot en met het moment van afscheid, de euthanasie waar zij voor heeft gekozen.

Daar blijft het echter niet bij. Het dagboek stijgt ver daarboven uit. Dat komt deels doordat de terugkerende elementen, zoals het takje kamperfoelie, de eerste walnoot van het jaar die hij voor zijn moeder heeft geplukt vlak voor haar dood, en de balalaikaspeelster als betekenisvolle leidmotieven gaan werken die het dagboek een gelaagdheid geven waar je steeds weer een andere invulling aan kunt geven. Daarin zie je de hand van de meester, de vakman, die zorgvuldig zijn compositie bepaalt.

Dat vakmanschap zie je daarnaast terug in Niedekkers verfijnde stijl, haast muzikaal door de verschillende tempi: korte, eenvoudige zinnen die feitelijkheden beschrijven – ‘Rond twee uur ben ik stil. Tien over twee overleed ma.’ – afgewisseld met langere meanderende zinnen met wonderschone subtiele observaties van de natuur, de omgeving, of situaties. De muzikaliteit zat ook al in zijn moeder, waardoor je in zijn verslag in feite een echo hoort van haar. Dat is troostrijk, omdat het ‘nabestaan’ waarover Niedekker het heeft, op die manier voor de lezer een extra dimensie krijgt.

Gaandeweg het rouwproces komen bij de gekozen rituelen steeds meer herinneringen naar boven, waardoor bij Niedekker de behoefte ontstaat om het leven van zijn moeder enigszins in kaart te brengen. Dat is aan de ene kant heel mooi, omdat het onderdeel is van het rouwproces, maar het dagboek drijft daardoor wel steeds verder af van dat kwetsbare, serene begin dat in literair opzicht zo bijzonder en technisch verfijnd is. Het wordt meer en meer een opsomming van feitelijkheden, belangrijke gebeurtenissen uit het leven van de moeder en het gezin. Niedekker wordt chroniqueur: de lezer krijgt een goed tijdsbeeld en ook een helder beeld van deze levenslustige, stoere en strijdlustige vrouw die vocht voor gelijke kansen voor vrouwen, o.a. in de functie van voetbalscheidsrechter bij de KNVB.

Het is alsof twee vormen proberen samen te komen. Paradoxaal genoeg is juist het heel persoonlijke stuk waarin de rouwende zoon verslag doet van de meest kwetsbare stappen in het rouwproces, van een bovenpersoonlijke kracht, terwijl het deel waarin de chroniqueur wat meer afstand neemt, eerder een persoonlijke familiekroniek wordt.

Al met al is Rouw een ontroerend en rijk document, waarin heel veel te ontdekken valt voor veel verschillende typen lezers. Veel lof ook voor de prachtige uitgave, sober, subtiel met een prachtige afbeelding op de voorkant van – zo lijkt het – een stervende zwaan. Volgens de oude Grieken was de zwaan een schepsel van Apollo en zong deze zwaan vlak voordat hij stierf, een prachtig lied, zijn ‘zwanenzang’. Op de achterzijde staat alleen dit prachtig citaat:

Het is tien over twee geweest, bijna tien voor half drie. De waterjuffer is vertrokken. Een ooievaar vliegt, parallel aan de boerderij naar het noorden, met een kalme slag van de gekartelde, breed uitgespreide vleugels. Ze ging als een veertje, ze ging als een vogel.

Dietske Geerlings

Donald Niedekker – Rouw; berichten. Koppernik, Amsterdam. 296 blz. € 22,50.